met de inleiding van Sybrandt van Keulen voor het boek ‘Hoe kunst en filosofie werken’. ‘De wil om te creeren en de wil tot weten zijn aangewezen op iets waar geen enkele vorm van kennen en doen buiten kan:verbeeldingskracht. De reden waarom dit vermogen van zo’n vitaal belang is,heeft Kant reeds bondig samengevat:’De verbeeldingskracht heeft namelijk een zeer krachtige capaciteit om als het ware een andere natuur te scheppen uit de stof die de werkelijke natuur haar geeft'(‘Kritiek van het oordeelsvermogen’,paragraag 49). In aansluiting op die kantiaanse gedachte stelt Foucault in zijn essay ‘What is Enlightenment?’ dat het gaat om ‘een moeilijk spel tussen de alledaagse waarheid en de uitoefening van vrijheid’,en kenmerkend daarvoor is dat ‘de hoge waardering van de actualiteit onlosmakelijk verbonden is met de gedrevenheid de verbeelding re gebruiken en het actuele anders te verbeelden dan het is,om het actuele te transformeren,niet om het te vernietigen’. Er wordt wel gezegd dat kunst uitsluitend om ‘creeren’ draait en wetenschap om ‘kennen’,maar juist die twee kernactiviteiten lijken nu in een soort wisselwerking dichter bij elkaar te komen. Creatie en cognitie ontdekken als het ware een gemeenschappelijk niemandsland,en keren zich naar elkaar toe en wenden zich daarmee ook tegelijk af van wat zij tot nu toe zijn geworden. Sinds jaar en dag zijn filosofische en artistieke zaken ingedeeld in aparte domeinen,dikwijls op grand van begrippen als schoonheid en waarheid,intuitie en begrip,rede en gevoel,of met behulp van systematische scheidingen tussen ethiek en esthetica,of institutioneel tussen universiteit en academie,dan wel met behulp van een historische scheidslijn begeleid met beweringen over het ‘einde van de kunst’. Recente indelingen staan op naam van Deleuze,die het verschil tussen affecten en percepten(kunst) tegenover concepten(filosofie) maakt,en Ranciere die esthetische en ethische regimes onderscheidt.'(bladzijde 9-10) Wordt vervolgd. Nu weer een paar aantekeningen van Elias Canetti uit ‘Het geheime hart van het uurwerk’. ‘De man die hij de weg vroeg,wees vier verschillende richtingen uit.'(blz. 57) ‘Kranten om de vorige dag te vergeten.'(blz. 58) ‘Een kind dat open- en dichtgaat als een bloem.’ (blz. 58) ‘Een mens uit de oertijd bedenken,zijn geluiden,zijn taal,hem zo lang isoleren tot hij zeker is van zichzelf;hem dan bij de mensen van nu introduceren en hem heer en meester over hen maken. Zo was het.'(blz. 59) ‘Zijn de onderwerpen van je denken voor altijd vastgelegd,zijn er geen nieuwe onderwerpen? Ze zouden er zijn,maar jij wantrouwt ze.'(blz. 59) ‘Hij heeft het gevoel alsof hij uit tien gevangenen bestaat en een vrije man,die hun opzichter is.'(blz. 59) Wordt vervolgd.