met de inleiding bij het boek ‘Hoe kunst en filosofie werken’ geschreven door Sybrandt van Keulen. ‘Als kunstenaars zoiets als een exclusief vermogen tot filosoferen over hun eigen kunst in de maag wordt gesplitst,een soort extra talent als toegift,kan zo’n zelfreflectie zelfs nadelige effecten op hun kunst hebben:afsluiting van of verblinding voor elke relatie van kunst tot andere werelden dan de kunstwereld,en tot anderen uberhaupt. Kunst is geen zelfexpressie,zo stelde Virginia Woolf vast in ‘Een kamer voor jezelf’ (aan het begin van het vijfde hoofdstuk). Zeker,een atelier of studio voor jezelf – denk aan de stoof waarin Descartes zijn methode schreef – het kan de broedplaats zijn van een gedrevenheid om jezelf en je realiteit anders te verbeelden en te transformeren. Trouwens,die pure zelfreflectie kan zelfs een ‘schone zaak’ betreffen(als we Kant mogen geloven is immers zelfs het zuiverste esthetische oordeel nog op een zaak gericht:’het is mooi’ (Die Sache ist schön),’Kritiek van het oordeelsvermogen’ paragraaf 7). Het filosoferende ‘genie’ kan echter ook door al die zelfreflectie de aandrang krijgen om haar praktische bezigheden in te wisselen voor theoretische activiteiten. Dan zijn we gewoon terug bij af:de reflectie heeft de kunst wederom overvleugeld. Hoe verstrengeld denken en doen,theorie en praktijk ook zijn,artistieke en filosofische praktijken zijn en blijven verschillend. Dat is de kern waar dit boek om draait. Onderhand kan kunst in de ene wereld verdampen tot filosofie,en in de andere evolueren tot technieken van kook-,woon- of straatkunst. Kunstwerelden verschillen hemelsbreed. Omgekeerd kunnen de grenzen tussen kunstwerelden en andere werelden flinterdun worden. Niet alleen kunst,ook het andere van de kunst heeft vele gezichten. Zolang andersheid wordt begrepen als een noodzakelijk en onophefbaar verschil,kunnen zich ook tal van momenten tot kruisbestuiving voordoen. Kunst en wetenschap werken immers op gebieden die elkaar op z’n minst niet uitsluiten. Daarom kan de kunstenaar soms ook iets leren van de vele wetenschappelijke technieken. In dat opzicht wist Nietzsche de activiteiten van de kunstenaar raak te typeren:’ (bladzijde 11-12) Wordt vervolgd. Nu weer een paar aantekeningen van Elias Canetti uit ‘Het geheime hart van het uurwerk’. ‘Hij breekt met alle grote mensen en maakt zich op arglistige wijze meester van het lot van de kleinste.’ (blz. 71) ‘Ik wil niet weten wat ik was;ik wil wat ik was worden.’ (blz. 71) ‘Wanneer de volkeren het krioelen verleren.’ (blz. 72) ‘Als hij destijds niet dood was omgevallen, – zou je geloof dan een ander zijn geweest? En even onveranderlijk als het geloof dat je nu hebt? Waarvan hangt het af wat iemand gelooft,zo sterk gelooft dat hij anderen daarmee besmet? Kan men met een onbesmettelijk geloof leven?’ (blz. 72) ‘Hij vertelt zichzelf waarheden die het pas worden als hij ze opschrijft. Hij vertelt ze voor zichzelf,in een van de ontelbare cahiers die zullen verbranden. Hij weet het en toch kalmeert hem wat hij opschrijft,alsof dit nog het oude,allang verloren vooruitzicht bezat om te bestaan.’ (blz. 72) Wordt vervolgd.