met het essay van Wjm Kok ‘Bicycle Wheel.Het conceptuele model van Marcel Duchamp’.Uit de bundel ‘Hoe kunst en filosofie werken.’ ‘De sceptische houding van Duchamp lijkt op de kritiek van Deleuze en Guattari aan te sluiten. In een interview met Richard Hamilton voor een BBC-radiouitzending in 1959 vroeg Marcel Duchamp zich af of de kunstwerken die in de musea tentoongesteld worden wel representatief zijn voor de meest relevante en het beste dat de geschiedenis de bezoekers te bieden heeft(Schwarz 1969:80). Bij wijze van antwoord probeerde hij zich voor te stellen hoe de musea eruit hadden kunnen zien als heel andere regimes de macht hadden gehad:dat had mogelijk tot een geheel andere en misschien zelfs interessantere selectie van kunst geleid. Vooralsnog lijken Deleuze en Guattari in ‘A Thousand Plateaus’ geen bijzondere interesse aan de dag te leggen voor een dergelijke kunsthistorische speculatie. wat de kunstgeschiedenis aangaat,gaan ze liever af op de door de specialisten gevestigde kijk op de kunst,hetgeen de conventionele aard van hun voorbeelden in ‘The Aesthetic Model:Nomad Art’ verraadt. De geschiedenis van de kunst waar Deleuze en Guattari naar verwijzen in ‘A Thousand Plateaus’,en in veel van hun andere teksten,wordt voor een groot deel bepaald en gevormd door de kunsttheorieen van Alois Riegl,Wilhelm Worringer en Heinrich Wölfflin,allen kunsthistorici die vooral werkten binnen het kader van de traditionele westerse kunstgeschiedenis. Vlad Ionescu merkte op dat de betekenis van hun theorieen ligt in: […]het onderscheiden van de afbeelding,niet als een stabiel oppervlak waarop een object wordt gecodeerd,met aandacht voor haar herkenning,maar als een oppervlak dat een veld van krachten tot stolling brengt,waarop een uitwendig correlaat,in plaats van te worden gekopieerd,wordt getransformeerd volgens de intensieve middelen eigen aan de schilderkunst(Ionescu 2011:53,vert.auteur).’ (bladzijde 52) Wordt vervolgd. En nu weer een paar aantekeningen van Elias Canetti uit ‘Het geheime hart van het uurwerk’. ‘De hemel van de Chinezen,bloeitijd van de menselijke geest,toen deze ons nog wilde beschermen.'(blz. 105) ‘Tsjwang-tse herlezen. Als hij er niet was,dan bestond ik uit wortels. Maar hij is het die mij uit de wortels omhoog heft,zonder er een te beschadigen. Zijn vrijheid groeit met de leegloop van onze aarde. Een grens heeft ook hij zich gesteld,de dood,maar hij is de enige die ik deze begrenzing niet kwalijk neem. Heel nabij is hij ons in zijn gevechten. Hij praat met de sofisten,maar hoe hard wijst hij hen af. Hij zegt onverstoorbaar dat woorden iets zijn,hij respecteert en vereert ze en weigert ze aan goochelaars. Heel diep raakt mij zijn minachting van het nut. Hij weet iets van weidsheid en heeft uiterlijke weidsheid verinnerlijkt. Men zou hem de van weidsheid vervulde kunnen noemen. Vervuld blijft hij even licht als hij leeg zou zijn,als hij ooit leeg kon zijn.'(blz. 105) Wordt vervolgd.