met het essay van Wjm Kok ‘Bicycle Wheel.Het conceptuele model van Marcel Duchamp’ uit de bundel ‘Hoe kunst en filosofie werken’. ‘In zijn lezing ‘The Creative Act’ zegt Duchamp:’Laten we eens naar twee belangrijke factoren kijken,de twee polen van de schepping van kunst:aan de ene kant de kunstenaar,en aan de andere kant de toeschouwer,die later deel uitmaakt van de toekomstige generaties'(Duchamp 1957,vert.auteur). Deze uitspraak onderstreept Duchamps levenslange overtuiging dat de kijker voorwaarde is voor de totstandkoming van en zingeving aan het kunstwerk. Het belang van de waarnemer kunnen we naast de revolutie waar Arturo Schwarz over sprak ook terugvinden in de revolutie die Einstein met zijn relativiteitstheorie teweegbracht. Duchamps bijdrage,waarin de waarnemer integraal deel uitmaakt van het kunstwerk als voorwaarde voor zijn reden van bestaan,staat dichter bij de relativiteitstheorie dan zijn ideeën over de vierde dimensie,die je er in eerste instantie mee zou associëren:’Als een schaduw een tweedimensionale projectie is van een driedimensionale wereld,dan is de driedimensionale wereld zoals we die kennen een projectie van het vierdimensionale universum'(Lebel 1959:27-28,vert.auteur). Hoe vindingrijk ook,deze voorstelling blijft te veel hangen in de herinnering aan Plato’s grot. We hoeven ons echter ook niet blind te staren op de relativiteitstheorie. in zijn boek “Bergsonism’ stelt Deleuze dat ‘wetenschap voor Bergson nooit “reductionistisch” is maar,integendeel,een metafysica eist – zonder welke het abstract zou blijven,ledig aan betekenis of intuïtie'(Deleuze 1991:116,vert.auteur). Voor zolang ‘de anderen’ toch blijven leven.Zolang zijn werk “Given:I. Waterfall 2. The Illuminating Gas’ geconserveerd en tentoongesteld blijft worden,zal het ‘bezet blijven zonder dat er geteld wordt’,door een geschiedenis die namelijk nog bevolkt moet worden door ‘a people to come'(Deleuze & Guattari 1994:218). (bladzijde 59) Wordt vervolgd. Nu weer een paar aantekeningen van Elias Canetti uit ‘Het geheime hart van het uurwerk’. ‘Tot de woorden die hun onschuld hebben bewaard,die hij zonder schroom kan zeggen,behoort onschuld zelf.'(blz. 126) ‘Verdwijnen,maar niet helemaal,zodat men ’t weet.'(blz. 126) ‘Een enkeling zijn,maar niet voor zichzelf.'(blz. 126) ‘Om tegenwoordig te bestaan heeft men de intieme kennis van heel andere tijden nodig. Aandacht van de tijden voor elkaar.'(blz. 126) ‘Met dolken schrijven of met ademstoten?'(blz. 126) ‘De pracht en praal van het denken die hij verdacht vond. Luister en dialectiek,aan muziek verwante woorden.'(blz. 127) ‘Het valt niet te ontkennen:van de oude culturen interesseren hem het meeste hun goden.'(blz. 127) Wordt vervolgd.