met het essay van Birgit Mara Kaiser ‘Zintuiglijk denken en het vraagstuk van de esthetica’ uit de bundel ‘Hoe kunst en filosofie werken’. ‘Met het opwerpen van deze kwesties stelt Kleist een probleem aan de orde dat meer dan een eeuw eerder op filosofische wijze was behandeld door Gottfried Wilhelm Leibniz (en door anderen,zoals we zullen zien):welke specifieke vormen van denken en begrip zijn betrokken bij het waarnemen van kunst? En welke andere manieren van denken – naast het reflexieve – zijn nog meer bij elegantie en schoonheid betrokken? Voor de deelnemers aan dit debat,en voor Kleist enige tijd later,is kunst een exemplarische ’testcase’ aan de hand waarvan dit probleem voor het voetlicht kan worden gebracht;het is exemplarisch in de zin dat deze vragen weliswaar zeer goed in en door kunst worden belicht,maar ze overstijgen ook het domein van de kunst en stellen algemenere vragen aan de orde over de menselijke waarneming en het menselijke denken. Het probleem van het ‘je ne sais quoi’- voor zover het betrekking heeft op kunst,waarneming en denken – wijkt enigszins af van wat wij normaal gesproken ‘esthetica’ noemen. Sinds de publicatie van Immanuel Kants derde ‘Kritiek’ in 1790 staat ‘esthetica’ min of meer voor ‘filosofie van de kunst’,een gebied dat gebonden is aan het onderzoeken van de kunst en aan het analyseren van een naar verluidt bijzonder soort gevoel,dat bekend staat als ‘esthetisch’ genot.Overeenkomstig de kantiaanse premissen was dat onderzoek geïnteresseerd in de grenzen en breuken die het beoordelen van een kunstwerk aan de vermogens rede en verstand oplegt. Voor Kant zijn zowel het schone als het sublieme gevallen waarbij de rede en het verstand in werking treden,maar beide ‘alleen aanspraak maken op het gevoel van lust en niet op kennis van het object'(Kant 2009:136,paragraaf 23). Dat wil zeggen:de waarneming van schoonheid en het schone(of sublieme) in de kunst verschaft ons geen kennis van het waargenomen object,maar biedt ons alleen een ervaring van subjectief genot en de mogelijkheid om de werkzame vermogens te beschouwen. Volgens Kant,die hiermee nogal ver afstaat van de ‘verwarde’ helderheid van Leibniz’ ‘je ne sais quoi’,is bij de waarneming van kunst geen enkele kennisvorm werkzaam;het gaat slechts om de observatie van de werkingen van de rede,verstand en verbeelding die bij het transcendentale smaakoordeel betrokken zijn. Voor een volledige doordenking van de implicatie van de relatie tussen kunst en denken die Kleist en Leibniz daarentegen voorstellen – waarmee tevens een wezenlijk probleem van de esthetica opnieuw aan de oppervlakte komt dat onder Kants transcendentale bouwwerk was begraven – moeten wij de strikte gelijkschakeling van ‘esthetica’ met ‘kunst’ ontbinden,of in ieder geval enigszins op losse schroeven zetten.'(bladzijde 118-119) Wordt vervolgd. Nu weer een paar aantekeningen van Elias Canetti uit ‘Het geheime hart van het uurwerk’. ‘Tien minuten Lichtenberg en alles speelt hem door het hoofd wat hij sinds een jaar in zichzelf heeft onderdrukt.'(blz. 163) ‘Laat geen dag zonder tekens voorbigaan. Iemand zal ze nodig hebben.'(blz. 163) ‘Een man van zinsdelen.'(blz. 164) ‘Denk aan mensen,dan weet je iets.'(blz. 165) ‘Hij beheert de dagen,ze zijn kostbaar geworden. Maar door beheer worden zij niet kostbaarder.'(blz. 165) ‘Aan de einden van de eeuwigheid. Wanneer is zij begonnen? Wanneer houdt zij op?'(blz. 165) Wordt vervolgd.