met het essay van Sybrandt van Keulen ‘Kunst als spel’ ondertitel ‘Van Kant naar Derrida’ uit de bundel ‘Hoe kunst en filosofie werken’. ‘Er is echter in de geschiedenis van de westerse filosofie maar één tekst waarin bovendien de act van spelen de volle aandacht krijgt,en dat zijn de ‘Brieven over de esthetische opvoeding van de mens'(1795) van Friedrich Schiller. Het woord ‘opvoeding’ duidt erop dat het Schiller toch zeker niet te doen is om doelmatigheid zonder doel,maar hij laat er in de tweeëntwintigste brief ook geen twijfel over bestaan dat hij didactisch verbeterde en moreel stichtende kunst afwijst. De verstrekkende betekenis van zijn spelbegrip blijkt al uit zijn beroemde stelling in de vijftiende brief:’de mens speelt alleen indien hij in de volle betekenis van het woord mens is en hij is alleen dan geheel mens,indien hij speelt’. Pas echt revolutionair is Schillers visie dat deze stelling,’dat beloof ik u’,als fundament zal dienen van ‘het hele gebouw van de esthetische kunst en van de nog moeilijkere levenskunst'(Schiller 2009:58). Rancière heeft erop gewezen dat ‘de esthetische revolutie’ van deze belofte schuilt in dat enkele woord ‘en'(Rancière 2010: 115-116). Het esthetische spel vormt de effectieve basis voor de autonome kunst en het is tegelijk de basis voor een visie op een andere politieke werkelijkheid,een nieuwe ethos. Schiller verlegt de actieradius van de speler:hij creëert zijn autonome speelveld,los van de macht van alledag,en hij is bovendien – en misschien wel als geen ander – in staat om te spelen met de grens tussen spel en niet-spel. Op grond van dit dubbelvermogen wordt het spelende bewustzijn gekenmerkt door nog iets extra’s,naast die eerder besproken eigenschappen van belangeloosheid en doelmatigheid zonder doel. Schiller verwoordt de mogelijke relaties tussen deze eigenschappen als een constellatie van driften:de moderne mens is een soort amfibie,gedreven door ‘de wisselwerking van twee tegengestelde driften’,die hij stof- en vormdrift noemt(Schiller 2009: 59). Nu is inzicht in deze wisselwerking op zich niet nieuw;het haakt in op de dubbelheid van de moderne mens,die sinds Descartes als rede en gevoel,of sinds Kant als denken en intuïtie te boek staat.’Opmerkelijk is wel wat Schiller veel eerder in de dertiende brief stelt over de relatie tussen stof- en vormdrift:’Een derde fundamentele drift die beide driften zou kunnen verzoenen,is een volstrekt ondenkbaar idee'(Schiller 2009:46).'(bladzijde 276-277) Wordt vervolgd. Nu weer een paar citaten uit de biografie van Sven Hanuschek over Elias Canetti. Titel van het hoofdstuk ‘Canetti’s Centraal Massief De aantekeningen’. ‘Het lezen van ‘Pensées’ (1670) en een bericht over Pascals vroege dood moeten Canetti er in 1942 toe hebben gebracht van sporadische,arbitraire aantekeningen over te stappen op de zelfstandige dagelijkse vorm. Pascal staat model voor enorme scherpzinnigheid en rationaliteit,die verbonden zijn met een onvoorwaardelijk pleidooi voor het christendom,alweer eenzelfde verbinding van rationele en irrationele intenties als bij de presocratici,alweer een blijvende beroemdheid in de wiskunde,misschien wat minder wereldvreemd dan Thales,want Pascal was de uitvinder van de eerste rekenmachine en vlak voor zijn dood in 1662 heeft hij nog de eerste Parijse omnibusmaatschappij opgericht.'(blz. 167) Wordt vervolgd.