met het essay van Henk Oosterling ‘De bestaansesthetica van Michel Foucault’ ondertitel ‘Leven als een medium’ uit de bundel ‘Hoe kunst en filosofie werken’. ‘Foucault meent dat moderne kunst voor alles een vormexperiment is. Er worden voortdurend grenzen overschreden. Niet van buitenaf,maar van binnenuit. Niet door een externe machtsovername,maar als immanente krachtsontlading van de artistieke intentie zelf. Moderne kunst bestaat voor zover zij zich naar de traditie voegt en deze tegelijk uit haar voegen laat barsten. In Foucaults zoektocht naar de grond van ons ware weten (savoir),naar wat ons handelen (be)stuurt (pouvoir) en hoe ons zelfbewustzijn in kritische zelfreflectie een betekenisvol leven organiseert (assujetissement),kortom,in de drie thema’s weten,macht en subjectivering,die overal in zijn werk in verschillende verhoudingen terugkeren,is deze grensoverschrijdende,avant-gardistische focus onverkort terug te vinden. Te beginnen bij zijn analyse van Valesquez’ schilderij ‘De hofdames’. In ‘De woorden en de dingen. Een archeologie van de menswetenschappen’,het boek waarmee hij in 1966 beroemd wordt,wordt op virtuoze wijze letterlijk getoond hoe de moderne subjectiviteit zich in de lege plek nestelt die na de onttroning van de soevereine vorst is vrijgekomen. De politieke analyses uit de jaren zeventig over disciplinering,pastorale macht,police en gouvernementaliteit,waarin hij steevast over ‘de kunst van het besturen’ en over ‘levenskunst’ spreekt,zijn even conventioneel:bestaande machtsopvattingen worden ontwricht. Foucault laat zien dat de autonomie van het moderne subject vrijwel niets anders is dan een resultante van geïnternaliseerde,productieve disciplinering ‘van buitenaf’. We leren ons normaal gedragen. Voor de programmatische schetsen van een bestaansesthetica na 1980 keert hij terug naar het werk van cynici,epicuristen en de Stoa. Bovendien herneemt hij ook de kantiaanse vraag naar wat moderniteit en Verlichting voor ons nu en hier betekenen. Willen we Foucaults bestaansesthetica op waarde schatten,dan zullen we moeten inzien hoe de drie aspecten van weten,macht en subjectivering integraal in al zijn teksten worden uitgewerkt. Dat is dan ook de inzet van dit hoofdstuk.'(bladzijde 82) Wordt vervolgd. Nu weer een citaat van Elias Canetti uit ‘Vliegenpijn’. ‘De lust om nieuwe figuren te spelen,voor mensen die je heel goed kennen,onderhands zogezegd aan hen te ontsnappen,is zo groot dat het op schrift stellen van nieuwe karakters,zoals tot het métier van de toneel- of romanschrijvers behoort,daarbij vergeleken saai wordt. Stellig zijn veel van de beste figuren daarom nooit tot het nageslacht doorgedrongen. Men wil ze zijn,intensief,en met een zichtbaar directe toverwerking op de anderen,niet enkel ze optekenen en bewaren. Het is bevrijdend als die oude handen spreken met nieuwe talen die men nog kort geleden zelf niet kende. Het stemt gelukkig om een nieuw gezicht binnen te glippen en het oude daar als een masker weer aan op te hangen.'(blz. 19-20) Wordt vervolgd.