met het essay van Frank Vande Veire ‘Wat zij hier piept,is geen piepen’ ondertitel ‘Kafka en de vreemde gift die kunst is’ uit de bundel ‘Hoe kunst en filosofie werken’. Eerst de moto’s: ‘Ma plus belle histoire d’amour,c’est vous.’ Barbara ‘C’est maintenant ma faiblesse qui fait ma force.’ Serge Gainsbourg ‘Naar het einde van zijn leven heeft Kafka een aantal verhalen geschreven die bekendstaan als ‘kunstenaarsverhalen’. Het zijn verhalen waarin hij met het middel van de fictie reflecteert op de plaats en de functie van de kunstenaar in de samenleving. Tot die verhalen horen ‘Forschungen eines Hundes'(1921-1922), ‘Erstes Leid'(1924) en ‘Der Hungerkünstler'(1924),en in wezen ook ‘Der Bau'(1924). Het ultieme kunstenaarsverhaal is evenwel ‘Josefine,der Sängerin oder das Volk der Mäuse’,meteen ook Kafka’s laatste verhaal,geschreven in maart 1924. Over dit laatste verhaal willen we het hier hebben. Uit brieven en getuigenissen van Kafka kunnen we concluderen dat elke zekerheid over de positieve bijdrage die kunst en literatuur aan de samenleving zouden leveren,en dus omtrent de ‘noodzaak van kunst’,Kafka volledig vreemd was. In die zin belichaamt hij meer dan welke schrijver ook de door Adorno bij de aanvang van diens ‘Ästhetische Theorie’ geformuleerde gedachte ‘dat het vanzelfsprekend is geworden dat niets wat de kunst betreft nog langer vanzelfsprekend is, …zelfs niet haar bestaansrecht’. Zowel de dierenverhalen ‘Forschungen eines Hundes’ en ‘Ein Bericht für eine Akademie’ alsook ‘Josefine,die Sängerin’ zijn niet zozeer verhalen,maar eerder een soort verslagen van een onderzoek dat de verteller heeft gedaan over de maatschappij waarin hij leeft of leefde. De verteller in deze verhalen profileert zich als een onderzoeker of ‘participerend-observerende’ antropoloog en dus als een soort buitenstaander in zijn eigen samenleving. Hij laat zich kennen als een beschouwelijk,nogal afstandelijk type,een intellectueel die zich ietwat vervreemd voelt van de samenleving die hij observeert en waarover hij reflecteert. In ‘Josefine’ heeft deze afstandelijke positie een komisch effect;het is immers een dierenverhaal. Hoezeer de verteller zich ook profileert als een soort geëngageerde buitenstaander die met veel zin voor nuance de betekenis van bepaalde maatschappelijke fenomenen tracht te doorgronden,hij is en blijft een muis,een muis tussen de muizen,dat wil zeggen:een dier dat zich gedraagt en denkt zoals elk exemplaar van zijn soort dat nu eenmaal altijd heeft gedaan en zal blijven doen.'(bladzijde 247-248) Wordt vervolgd. Nu weer een gedicht van daniil charms uit ‘ik zat op het dak’.Het is een kindergedicht. ‘Een man verliet een keer zijn huis////Een man verliet een keer zijn huis/Met knapzak en met stok,/ Het was voor lang,/ Het was voor lang/Dat hij te voet vertrok.///Hij keek niet op,hij keek niet om/En volgde ’t rechte pad./ Hij sliep noch dronk,/ Hij dronk noch sliep,/Hij sliep noch dronk noch at.///Eens liep hij in de morgenstond/Het bos in en sindsdien,/ Van dat moment,/ Van dat moment,/Heeft niemand hem gezien.///Maar als het ooit nog eens gebeurt/Dat u die man ontmoet,/ Vertel het ons,/ Vertel het ons,/Vertel het ons met spoed.//1937′(bladzijde 299) Wordt vervolgd.