met het essay van Frank Vande Veire ‘Wat zij hier piept,is geen piepen’ ondertitel ‘Kafka en de vreemde gift die kunst is’ uit de bundel ‘Hoe kunst en filosofie werken’. ‘De zogenaamde auteur van het essay,de ik-figuur die de lezer toespreekt,is immers niet Kafka,de auteur van de tekst,maar een fictief personage. Kafka laat het aan deze muis over om in alle ernst te reflecteren over de plaats en de functie van de kunst in de maatschappij. Hij dramatiseert,fictionaliseert dus de positie van degene die over kunst reflecteert. De vraag is natuurlijk:waarom doet Kafka dit? Waarom reflecteert hij niet over kunst met open vizier en in eigen naam? Waarom verschuilt hij zich achter dit ietwat saaie,geborneerde personage dat grif uitkomt voor zijn utilaristische mens- en maatschappijvisie en dus eerst en vooral geïnteresseerd is in het nut,de functie die kunst in de maatschappij vervult? Uit wat we van Kafka weten,mogen we gerust afleiden dat het ‘nerveuze onbehagen dat Josefine over haar nooit helemaal duidelijke positie voelt'(830) dat van hemzelf was. We weten dat hij omtrent zijn eigen schrijverschap geplaagd werd door zware twijfels en schuldgevoelens. Niet alleen ‘cultuurproducenten’ als uitgevers,critici,recensenten en tentoonstellingsmakers,maar ook vele politici twijfelen er heden ten dage niet aan dat kunst nodig is en zij kunnen ook formuleren waarom dat zo is,wat de waarde is van kunst voor de mens,waarom kunst bijdraagt tot een meer ’tolerante’,’democratische’,’multiculturele’ samenleving, enzovoort. Kafka kon dat niet. Kafka zat opgescheept met een schuldgevoel over de overbodigheid en zelfs schadelijkheid van zijn bezigheid als schrijver. De uitdrukkelijke wens dat zijn oeuvre na zijn dood zou worden verbrand,is hiervan slechts de meest extreme uiting. Anderzijds bestond hij als geen andere schrijver slechts als schrijver en bracht hij voor zijn schrijverschap zware offers. Hij voelde zich dus door een innerlijke stem verplicht om iets te doen waarvan hij de zinvolheid,de zogenaamde ‘maatschappelijke relevantie’,helemaal niet kon hardmaken. Als ‘uitweg’ uit dit dilemma kiest Kafka voor een soort ironische groteske. Door als spreekbuis een ik-figuur te kiezen die niet veel met kunst opheeft,kan hij lucht geven aan zijn sombere gedachten over de zinloosheid en krachteloosheid van zijn schrijverschap. Ook Josefines overtuiging dat haar succes op een misverstand berust,kan Kafka niet vreemd geweest zijn.'(bladzijde 265) Wordt vervolgd. ‘Nu weer een citaat uit de dagboekfragmenten en notities van daniil charms’ verzamelde werk ‘ik zat op het dak’. ‘Over banaliteit Banaliteit kan haar eigen theorieën en wetten hebben. Er kunnen verschillende gradaties en trappen bestaan. (In de muziek is Doenajevski een voorbeeld van een hoge gradatie van banaliteit.) Over banaliteit Banaliteit is niet het ontbreken van het verhevene of het ontbreken van smaak,of het ontbreken van wat dan ook,-banaliteit staat volkomen op zichzelf,het is een volledig gedefinieerde grootheid. 12 april 1940′(bladzijde 500) Wordt vervolgd.