met het essay van Frank Vande Veire ‘Wat zij hier piept,is geen piepen’ ondertitel ‘Kafka en de vreemde gift die kunst is’ uit de bundel ‘Hoe kunst en filosofie werken’. ‘Maar waarin bestaat dan de ironie van dit verhaal? Deze bestaat er uiteraard in dat Kafka de utilaristische logica van de verteller-muis dermate op de spits drijft dat de grenzen ervan voelbaar worden. De vraag naar de maatschappelijke functie van kunst blijkt zelfs iets problematisch te zijn. Deze vraag impliceert immers dat kunst bij voorbaat ondergeschikt wordt aan een functie die ze wordt verondersteld te vervullen. De reflectie over wat kunst aan de maatschappij bijdraagt,lijkt dus onvermijdelijk tot een functionalistische reductie of inkapseling te leiden. Naarmate er in de moderne tijd qua inhoud,stijl of kwaliteit steeds minder specifieke eisen aan de kunst worden gesteld,krijgt deze reductie steeds meer een formalistisch karakter. Kunst wordt voorondersteld de samenhang van de maatschappij te behouden of te versterken. Het is een ‘gemeenschapstichtend’ gebeuren. Hoezeer de muis zich ook vragen stelt over de inhoud of de kwaliteit van Josefines gezang,hij vindt het een goede zaak dat er zich,telkens als ze begint te zingen,een flink aantal muizen rond haar verzamelen. De formele erkenning dat de maatschappij kunst nodig heeft,kan dus perfect samengaan met een onverschilligheid of zelfs een zekere minachting voor kunst. De algemene teneur van de interpretatie van de muis is: ook al is er aan Josefines gezang niet veel zaaks,door het lef waarmee ze zich als performer opdringt. door de stilte die ze rond haar verschijning weet af te dwingen,kan haar maatschappelijke relevantie niet worden ontkend. Het gaat hier eigenlijk om een formalistische tautologie die verwant is met wat de ‘institutionele definitie van kunst’ wordt genoemd:iets is kunst omdat het door een significante maatschappelijke groep als zodanig wordt beschouwd. Het blijkt echter dat de muis tussen de regels ook ruimte geeft aan een interpretatie die zijn eigen formalistische functionalisme overstijgt,die namelijk de schijnbare contradictie overstijgt tussen enerzijds de opvatting dat Josefines zangkunst op zich waardeloos en nutteloos is en anderzijds de vaststelling van zijn nut als gemeenschapstichtend ceremonieel. Langs zijn neus weg merkt hij op dat de muizen rond Josefine samendrommen omdat ze uiting geeft aan een ‘onuitroeibare vrolijkheid’ die ‘in lijnrechte tegenspraak – is – met onze beste eigenschap,ons onfeilbare gezonde verstand'(832).'(bladzijde 265-266) Wordt vervolgd. Nu weer een citaat uit de dagboekfragmenten en notities van daniil charms’ verzamelde werk ‘ik zat op het dak’. ‘Op een keer liep ik het huis uit en ging op weg naar de Hermitage. Mijn hoofd was vol van gedachten over kunst. Ik liep door de straten en probeerde niet te kijken naar de onaantrekkelijke realiteit. Mijn hand grijpt onwillekeurig naar een pen en 14 augustus 1940′(bladzijde 501) Hier breekt charms de zin af. Morgen andere teksten uit zijn werk. Dit alles is nog steeds de ‘Ondertiteling’ bij mijn project over de ‘Hommages’ aan mijn helden van de literatuur(zie op de website ‘overzicht van het werk’ ‘waardetransport 2011) en mijn constante zoektocht naar de zin van kunst in deze tijd.