met het essay van Murat Aydemir ‘Zelfreflectie volgens Bacon en Lacan’ uit de bundel ‘Hoe kunst en filosofie werken’. ‘Ik,hij/zij,dat Volgens Lacan is het individu gespleten,verdeeld tussen twee onverenigbare dimensies:de imaginaire en symbolische aspecten van het ‘ik’. De imaginaire dimensie draait om herkenning,om onze ogenschijnlijke spontane zelfherkenning in beelden,geliefden,vrienden,eten,mode,design,enzovoort. ‘C’est moi’,dat ben ik. Het paradigmatische voorbeeld is simpelweg jezelf herkennen in de spiegel. Je ziet jezelf en herkent jezelf in één oogopslag. De symbolische dimensie draait niet om zelfherkenning,maar om zelfidentificatie en -differentiatie. Niet ‘c’est moi’,maar ‘je suis’…Ik ben… Het schoolvoorbeeld hier is het invullen van een bureaucratisch formulier:je vinkt aan wat je bent,en streept door wat je niet bent. Deze vorm van individualiteit is afhankelijk van de vakjes en categorieën die er nu eenmaal zijn in een samenleving,en van de tegenstellingen waarin die meestal zijn georganiseerd. Je bent man en geen vrouw;seculier,niet gelovig;niet katholiek maar wel protestant;autochtoon,niet allochtoon;hetero want niet homo,en zo verder. Je bent wat je bent dankzij wat je niet bent;wat je niet bent,is dus net zo belangrijk voor wat je bent als wat je daadwerkelijk bent. Deze vorm van identiteit is afhankelijk en relationeel,zo niet relatief:je bent weinig meer dan een combinatie,een positie,op basis van een vooraf gegeven schema. De tegenstelling is duidelijk. Aan de ene kant de spontane,vrolijke zelfherkenning van het imaginaire;aan de andere kant de lege,contingente en dwingende zelfdifferentiatie van het symbolische. Kijk in de spiegel en daar vind je de overtuigende bevestiging van je eigen bestaan als individu;vul een formulier in en je eigenste individualiteit wordt doeltreffend uitgehold en gereduceerd tot een paar vinkjes. Volgens Lacan heeft de imaginaire dimensie van onze persoonlijkheid een concreet beginpunt:het zogenaamde ‘spiegelstadium’. Dit stadium krijgt vorm tussen zes en achttien maanden. In deze periode kan een baby zichzelf voor het eerst herkennen in een spiegel. Het ene moment begrijpt het arme kind er nog niets van,het andere moment herkent het zichzelf opeens:wijst,buigt voorover,beweegt heen en weer,lacht.'(bladzijde 153-154) Wordt vervolgd. Nu weer een citaat van daniil charms uit ‘ik zat op het dak’.Verhalen en scènes uit het verzamelde werk. ‘Een voormalige gendarme ging na de revolutie een betrekking bekleden op een redactie in een van de zuidelijke steden van Rusland. Gewoonlijk was hij nors en zwijgzaam,maar soms ging hij in de deuropening staan,maakte een kruisteken over zijn snor en deelde de aanwezigen allerlei interessante zaken mee. Zo vertelde hij op een keer:’In Amerika hebben ze een soort machinetje uitgevonden waar je op moet zuigen,en waardoor je geen trek meer hebt in eterij. Absoluut geen trek,’ [juli 1933]'(bladzijde 46) Wordt vervolgd.