met het essay van Aukje van Rooden ‘De kunst is dood,leve de kunsten!’ ondertitel ‘Over de enkelvoudigheid en meervoudigheid van kunst’ uit de bundel ‘Hoe kunst en filosofie werken’. ‘Een recente herneming van de vraag naar een gedeeld grondprincipe van de kunsten vinden we bij Jean-Luc Nancy,in diens niet minder programmatische ‘Pourquoi y-a-t’il plusieurs arts et non pas un seul?’ (Waarom zijn er meerdere kunsten en niet slechts één?, ‘Les Muses’ 1994). In plaats van te zoeken naar een grond voor de eenheid van de kunsten,probeert Nancy een rechtvaardiging te geven voor hun feitelijke veelheid. Hij zet daarmee het hele project van de westerse esthetica op losse schroeven,zij het in een poging recht te doen aan de bestaanswijze van kunst nadat zij door Hegels fameuze these van het ‘einde van de kunst’ aan relevantie had ingeboet. Aan de verenigde en verenigende kunst is volgens Nancy met Hegel inderdaad een einde gekomen,maar dit einde betekent volgens hem echter het begin van de kunst opgevat als veelheid. Sterker nog:het einde van de kunst stelt ons volgens Nancy voor het eerst in de intellectuele geschiedenis werkelijk in staat om de vraag te stellen naar het ‘principe’ van de kunsten. ‘De kunst is dood,leve de kunsten!’,zo zouden we zijn polemische positie kunnen samenvatten. Reductie,of het ene principe Zoals aangegeven wordt een van de belangrijkste aanzetten tot de hedendaagse esthetica gevormd door de verhandeling ‘Les beaux-arts réduits à un même principe’. Dit invloedrijke traktaat van Charles Batteux (1713-1780),een in de klassieke filosofie gespecialiseerde theoloog,is niet alleen een pleidooi voor vereniging van de kunsten,maar ook een belangrijke stap in de richting van een algemene kunstleer. Met enige verbazing vraagt Batteux zich af waarom geen van zijn voorgangers heeft gezocht naar een gedeeld grondbeginsel voor de kunsten. Het antwoord is wellicht niet zozeer gelegen in het gebrek aan denkkracht,zoals Batteux in zijn inleiding lijkt te suggereren,maar in het feit dat de onherleidbare veelheid aan kunsten voor zijn voorgangers überhaupt geen probleem vormde. Vóór de achttiende eeuw hield men zich hoofdzakelijk bezig met het hiërarchisch rangschikken van de verschillende kunstvormen zonder hun veelvoud als zodanig aan de orde te stellen. Het gaat hier in de eerste plaats om een technische benadering,waarin de kunsten worden opgevat als een ’technè’, een ‘kunnen’.'(bladzijde 18-19) Wordt vervolgd. Nu weer een gedicht van Herman Gorter uit zijn bundel uit 1897 ‘De School der Poëzie’. ‘Toen de tijden bladstil waren,lang geleden,/is ze geboren,in herfststilte een bloem,/die staat bleeklicht in ’t vale lichtgeween,/regenen doen de wolken om haar om.///Ze stond bleeklicht midden in somberheid,/de lichte oogen, ’t blond haar daarom gespreid,/de witte handen,tranen op meen’gen tijd,/een licht arm meisje dat lichthonger lijdt.///Breng over haar bloemgloede kleuren, uw/bloedrood,o nieuw getijde dat is nu.'(bladzijde 1) Wordt vervolgd.