met het essay van Aukje van Rooden ‘De kunst is dood,leve de kunsten!’ ondertitel ‘Over de enkelvoudigheid en meervoudigheid van kunst’ uit de bundel ‘Hoe kunst en filosofie werken’. ‘Het door Hegel afgekondigde einde van de kunst is volgens Nancy dan ook niets anders dan het einde van de kunst ‘opgevat binnen het eidesthetische paradigma’. Wanneer we de zintuiglijke manifestatie van de kunsten bevrijden van het juk van de eidos,van de uniformerende mal van deze eidesthetica,dan krijgen we volgens Nancy eindelijk zicht op de ‘intrinsieke veelvoudigheid’ van de zintuiglijkheid: Het moment waarop de ‘kunst’ ontbonden wordt valt op een wezenlijke en noodzakelijke manier samen met de hernieuwde affirmatie van haar beeldende onafhankelijkheid en,daarmee samenhangend,met de even wezenlijke hernieuwde bevestiging van de intrinsieke veelvoudigheid van de uitingen van deze zintuiglijke verbeelding (Nancy 1994: 77, vert. auteur). Zo’n tweeëneenhalve eeuw na Batteux ziet Nancy het einde van ‘de kunst’ dus als een nieuw begin van ‘de kunsten’. Deze meervoudigheid van de kunsten is radicaler dan Batteuxs diversiteit aan expressiemiddelen en dan de veelheid aan individuele krachten die het ‘Systeemprogramma’ veronderstelt. Zij heeft te maken met de singuliere meervoudigheid van het zintuiglijke als zodanig. Het zintuiglijke – en hier keert Nancy in feite terug naar Baumgartens esthetica,maar ontdaan van diens eidesthetische pretenties – is per definitie lokaal,singulier,confuus. In het domein van het zintuiglijke doet iets zich nooit voor in zijn algemeenheid,maar altijd op een bepaalde manier;zo,hier en nu. Dit bedoelt Nancy met de singuliere meervoudigheid of meervoudige oorsprong waarvan de kunst getuigt. De esthetica is volgens Nancy steeds op zoek geweest naar een metafysische betekenis van de kunsten,een betekenis die niettemin ‘betekenis [geeft] aan het “fysische” dat “fysisch” blijft,en dus zintuiglijk en op een specifieke manier meervoudig [singulièrement pluriel]'(Nancy 1994: 30). Dit is volgens Nancy de kern van het probleem,of beter gezegd:’het singulier meervoudige [le singulier pluriel] is tegelijk de wet en het probleem van de “kunst”,zoals het dat is van het zintuiglijke [sens],of de zin van de zintuigen,de ervaren zin van hun ervaarbare verschil'(Nancy 1994: 30).'(bladzijde 26-27) Wordt vervolgd. Nu weer een gedicht van Herman Gorter uit de bundel ‘De School der Poëzie’. ‘zoo flikkerend om ’t dansend lijf,zoo sprong ze heel,heel ver,/zooals de gouden maan eerst,toen zooals de gouden ster.///Ik ben zooals een oosterster,zij tintelt in het westen,/wij tweeén vogels weten wel de takken onzer nesten,/wij komen nog wel weer te saam,is het niet,is het niet,/dansende liefste,liefste,liefste,op windelied?///Maar onderwijl zit ik te spelen/op een gedachteharp,de kelen/van schemering en duisternis om mij/fluisteren liedjes,het lijkt tooverij.'(bladzijde 10) Wordt vervolgd.