met het essay van Aukje van Rooden ‘De kunst is dood ,leve de kunsten!’ ondertitel ‘Over de enkelvoudigheid en meervoudigheid van kunst’ uit de bundel ‘Hoe kunst en filosofie werken’. ‘Een doorstart van de esthetica Als er een gedeeld vermogen aan de kunsten valt toe te schrijven,dan is het volgens Nancy dat zij deze zinnelijke meervoudigheid op de voorgrond plaatsen en ervaarbaar maken. Kunstwerken,zo zouden we met Nancy kunnen zeggen,zijn ’touches de sens’,zintuiglijke aanrakingen die raken aan onze zintuiglijkheid omdat ze op de een of andere manier altijd óók onze zintuiglijke ervaring zelf ervaarbaar maakt. Kijkend naar een schilderij of luisterend naar muziek,ervaren we onszelf als kijkende en luisterende wezens die zintuiglijk geraakt kunnen worden. Deze geraaktheid is volgens Nancy fundamenteler dan verdere bepalingen van kunst in termen van imitatie,redelijkheid of schoonheid. Als deze ’touches de sens’ van de kunst al onder één noemer te brengen zijn,dan is het volgens Nancy wellicht onder de noemer van de originele betekenis van het woord art – niet in de filosofische betekenis van ‘aard’ of ‘wezen’,maar in de meer technische betekenis van ‘manier,middel,techniek’. Maar een manier betekent altijd dat er meerdere,andere manieren zijn,zoals ‘er niet zoiets [is] als “de techniek”. er zijn altijd “technieken” (Nancy 1994: 50-51). Kunst isoleert die ‘maniergebondenheid’ van het zintuiglijke: [Kunst} isoleert dat wat we ‘zintuiglijkheid'(sens) noemen om het te dwingen niets anders te zijn dan wat ze is,los van de betekenisgevende en praktische waarneming.[…] Maar het zintuiglijke wordt hiermee niet simpelweg één zintuig,bijvoorbeeld zicht of gehoor […] Het maakt van het sonore […] een uit klanken,ritmes en timbres opgebouwde wereld (Nancy 1994: 42). ‘Kunst’ is met andere woorden altijd meervoudig,altijd weer anders,omdat zij aangeeft dat er niet zoiets bestaat als het zintuiglijke in zijn algemeenheid. Met deze nadruk op kunst als isolatie van de maniergebondenheid van het zintuiglijke gaat Nancy niet zozeer terug naar een ‘pre-esthetische’ opvatting van de ‘artes’ als vormen van kunnen,zoals men wellicht zou verwachten,maar schetst hij eerder een doorstart van de esthetica – een doorstart waarin zij geen subdiscipline meer is van de filosofie en wellicht niet eens meer filosofisch. Dit betekent niet dat de vraag naar een bindend grondprincipe van de kunsten niet meer gesteld kan worden. Het betekent alleen dat het antwoord op die vraag voor de filosofische beschouwing van kunst paradoxaal is. Dit antwoord zou dan namelijk moeten zijn dat de ‘aard’ of het ‘wezen’ van kunst – het ene,verenigende principe van kunst – haar meervoudigheid is.'(bladzijde 27-28) Dit was het essay van Aukje van Rooden. Morgen gaan we verder met een ander essay,verder met het project ‘Ondertiteling’. Nu weer een gedicht van Herman Gorter uit ‘De School der Poëzie’. ‘Mijn liefste was dood,/toen ben ik gegaan/alle werelden door,/ik heb gevonden,de wereld is groot,/maar zij was dood.///Ik heb veel gevonden,de wereld is groot,/er zaten veel in de nacht/met witte vingren wenkend,de macht/van mijne doode was heel groot.///Toen ben ik gekomen op eenen akker,/o mijn liefste word wakker,/gij laagt daar neer zoo zwart,/droomasch,verbrand uw hart.///Gij hadt te lang gewacht bij het vuur,/elk nacht- en daguur/zaagt ge mind’ren de vlam/alsof een dief haar nam.///En toen het stervend was op ’t hout/het roode vuur – te koud/was het – toen hebt ge ’t opgestookt/met eigen ziel,het heeft gerookt.'(bladzijde 11) Gedicht wordt vervolgd.