met het essay van Josef Früchtl ‘Het is doen alsof’ ondertitel ‘Esthetische ervaring en politiek onder de condities van de moderne tijd’ uit de bundel ‘Hoe kunst en filosofie werken’. ‘In de tweede inleiding van de ‘Kritiek van het oordeelsvermogen’ schrijft Kant dat het fundamentele probleem van zijn derde grote kritische werk de bemiddeling tussen natuur en vrijheid is. De beide vorige kritieken hebben immers met volledig verschillende domeinen te maken,met het rijk der natuur en zijn bijbehorende causale wetten,en met het rijk der vrijheid,dat per definitie niets met natuurcausaliteit uit te staan heeft en in plaats daarvan het handelen als ‘causaliteit uit vrijheid’ denkbaar maakt. Het is een belangrijke doelstelling van de ‘Kritiek van het oordeelsvermogen’ om het bewijs te leveren dat er toch een,zij het zwakke bemiddeling is tussen deze twee aan elkaar tegengestelde domeinen,natuur en vrijheid. In een vroege overdenking formuleert Kant de bemiddelingssamenhang in een – men zou met Hölderlin bijna zeggen – ‘heilignuchtere’ zin,die tegenwoordig ouderwets aandoet:’De mooie dingen wijzen erop dat de mens in de wereld past'(Recki 2001:135). Ze wijzen,zoals een advertentie of een korte krantentekst op iets wijst,en zoals in het geval van een ziekte een symptoom op iets wijst. Ze delen ook in bondige of indirecte vorm iets mee,ze wijzen op iets wat gebeuren zal of al is gebeurd,maar ze laten open ruimte voor verschillende verklaringen en concretiseringen. Dat de mens in de wereld past,kan men ethisch-politiek en epistemologisch-ontologisch opvatten. In het ene geval gaat het erom dat wij als moreel handelende wezens ’tenminste een spoor’ of een ‘hint’ nodig hebben dat ons handelen in principe zou kunnen slagen. In het andere geval gaat het erom dat wij als denkende en kennende wezens in de gelegenheid zijn om datgene wat bestaat te begrijpen. Een esthetische ervaring kan ons hoop en vertrouwen teruggeven,omdat ze in haar spelstructuur,in die spanningsrijke,uitgebalanceerde verhouding tussen beelden en begrippen – anders gezegd:perceptie,fantasie en interpretatie – het gevoel van overeenstemming opwekt,dat ons uitnodigt om ook tot een overeenstemming tussen het ik en de wereld te komen. Die hoop en dat vertrouwen zijn niet meer,maar ook niet minder dan een houding van het alsof.'(bladzijde 144) Dit was het artikel van Josef Früchtl. Nu weer een gedicht van Herman Gorter uit de bundel ‘De School der Poëzie’. ’tranen neervallen,lachen opschijnen,/en ’t leven in lichte treinen/lachend voorbijgaat alsof het leeft -/zie vèr,vèr geeft/zich de een na de ander op als golven,/golven,golven bedolven/de een na de ander,alles is lichten,/wit,wit verlichten,/en scheem’rand schijnen,/vlekken en lijnen…..;/dat is de koninklijke dag/dien een arm kind zag,/lang geleden,lang geleden,/verlangende,toch tevreden,/niet wegdurvend uit verlangen,/lange,lange,lange.///En altijd weer dagen/goudzonspreidingvlagen/en mijn naakte armen omhoog in het licht/en mijn hoofd achterover naar ’t licht,/en altijd wachten/wat in gedachten/geheel niet meer was dan wit licht.'(bladzijde 41) Wordt vervolgd.