met het essay van Albert van der Schoot ‘Muzikaal gedrocht of kunstwerk van de toekomst’ ondertitel ‘Beethovens symfonieën als cruciaal experiment voor een filosofische paradigmawisseling’ uit de bundel ‘Hoe kunst en filosofie werken’. ‘Eduard Hanslick,de eerste die een theoretische verhandeling schreef over de zelfstandige,’absolute’ muziek,betoogde dat het in zulke muziek uitsluitend gaat om ‘klinkend bewogen vormen’. De muzikale vorm komt immers in een klinkend proces tot stand,en de aandachtige luisteraar kan de ontwikkeling van die structuur volgen in het luisterproces. Dankzij haar eigenzinnig gebruik van dit arsenaal aan middelen is muziek nu niet meer,zoals bij Kant,’meer genot dan cultuur’,maar ontwikkelt ze zich tot een kunstvorm die superieur is aan de andere kunsten. Bij Schopenhauer is muziek zelfs categorisch van een andere orde:geen vage verwijzing naar dit of dat,maar de essentie zelf. De componisten die deze ontwikkeling tot stand brachten,hebben niet afgewacht tot de denkers hadden begrepen wat ze aan het doen waren. Autonome muziek ontwikkelt zich geleidelijk,aanvankelijk nog zonder filosofisch commentaar,vanaf ongeveer 1700. Maar tegen 1800 meldt zich een componist die dit proces radicaliseert,en die in deze rol dan ook erkend zal worden door de denkers(filosofen,recensenten en muziektheoretici)die deze paradigmawisseling in de theorie tot uiting brengen. Zelf speelde Ludwig van Beethoven zijn rol alleen als componist,niet als theoreticus. Maar hij is met afstand degene op wie zowel de andere componisten als de denkers zich het meest gericht hebben. Niet allemaal:juist Hegel,wiens manier van denken het meest verwant was aan Beethovens manier van componeren,en die als geen ander inzag dat de filosofie begrepen moest worden als ‘haar tijd,in gedachten gevat’,slaagde er niet in om in te zien dat dat laatste ook gold voor de muziek.Maar bij andere denkers drong de nieuw verworven autonomie van de muziek snel door,en halverwege de negentiende eeuw valt het kwartje ook bij de componist,die aanvankelijk juist als theoreticus de tegengestelde positie had verdedigd:Richard Wagner. en ook voor hem is Beethoven de leidende inspiratiebron geweest.’ (Bladzijde 97-98) Wordt vervolgd. Nu weer een gedicht van Herman Gorter uit de bundel ‘De School der Poëeie’. ”t Is zwart en donker,/kamerdonker als rook,/rood kolengefonker,/daar boven holt de klok.///Langs wanden bleekt flauw/een plaat en nog een-/het witte is lichtlauw,/’t lijkt alles lang geleen.///Hoor,het leven vliedt,/de klok holt,tik,tik-/zing het jammerlied/van het oogenblik.’ (bladzijde 64) Dit was het gedicht. Wordt vervolgd.