met het essay van Albert van der Schoot ‘Muzikaal gedrocht of kunstwerk van de toekomst’ ondertitel ‘Beethovens symfonieën als cruciaal experiment voor een filosofische paradigmawisseling’ uit de bundel ‘Hoe kunst en filosofie werken’. ‘Anders was ze er niet. In Beethovens muziek is voortdurend sprake van tegenstellingen die door hun bemiddeling bevestigen dat ze binnen het geheel op hun plaats zijn. Beethoven maakt dat hegeliaanse uitgangspunt waar – niet door dat proces te bepleiten of te analyseren,maar door het zich in de praktijk te laten voltrekken. Dat brengt Adorno ertoe (Adorno 1999: 38) om de volgende passage uit de ‘Fenomenologie van de geest’ te lezen als een directe beschrijving van Beethovens sonatevorm: ‘Want niet met het doel is de zaak uitputtend behandeld,maar met de uitvoering ervan;noch ook is het resultaat het werkelijke geheel,maar dat geheel in combinatie met zijn worden […] Het ware is het geheel. Het geheel is evenwel slechts het zich door zijn ontwikkeling heen voltooiende wezen'(Hegel 2013:II;20). Adorno probeert Beethoven als het ware boven zichzelf en boven Hegel uit te interpreteren,en beschouwt hem als bondgenoot in de strijd tegen het ‘vals bewustzijn’:’De muziek van Beethoven is de filosofie van Hegel;tegelijkertijd echter staat ze dichter bij de waarheid,dat wil zeggen:uit haar spreekt de overtuiging dat het niet voldoende is een identieke reproductie van de samenleving te presenteren – dat zou zelfs vals zijn'(Adorno 1999: 36). Dichter bij de waarheid dan Hegels filosofie …Adorno lijkt ons ervan te willen overtuigen dat Beethoven niet alleen een betere componist,maar ook een betere filosoof is dan Hegel. Dat kan Beethoven zelf onmogelijk met theoretische middelen waarmaken,net zomin als een filosoof in Beethovens stijl zou kunnen componeren. Maar ‘Beethoven componeert hegeliaanser dan Hegel denkt’;daarmee bedoelt Adorno dat de dialectiek in de akoestische gepresenteerde (klinkende,wordende,zich ontwikkelende)sonatevorm veel authentieker wordt waargemaakt dan in de theoretische behandeling door Hegel.'(bladzijde 103) Wordt vervolgd. Nu weer een gedicht van Herman Gorter uit de bundel ‘De School der Poëzie’. ‘Ergens moeten toch zijn de lichte watren van haar oogen-/mijn handen zijn zoo heete en droge-/en het lichte water van haar stem-/mijn keel is in dorre klem.///Het kan toch zoo altijd niet duren/met de brandende uren-/mijn stem is schor,/mijn oogen dor.'(bladzijde 72) Dit was het gedicht. Wordt vervolgd.