met het essay van Jael Kraut ‘Een stuk stilte’ ondertitel ‘Een filosofische analyse van John Cage’ ideeën over muziek’ uit de bundel ‘Hoe kunst en filosofie werken’. ‘Van vele componisten na Schönberg,zoals Boulez,Stockhausen en Cage,vond Adorno echter dat zij de fundamentele eisen van het componeren lieten varen ‘door de antinomie die Schönberg op de koop toe nam onbekommerd te willen oplossen’. In een radiovoordracht in 1954 zei hij: Zij vergeten bewust de muzikale zin en de articulatie daarvan,die Schönberg deed aarzelen,en geloven dat het arrangeren van klanken al een compositie is zodra ze alles loslaten wat een compositie tot een compositie maakt. Ze blijven staan bij de abstracte negatie en maken een dolblije lege reis met complexe partituren waarin eigenlijk helemaal niets meer gebeurt (Adorno 1990: 150, vert. auteur). Het is niet zeer waarschijnlijk dat Cage Adorno las,maar als een van de meest opzienbarende componisten uit de tweede helft van de twintigste eeuw moet hij dergelijke kritiek meer dan eens gehoord hebben. De ‘abstracte negatie’ die Adorno noemt,wat eigenlijk voor niets anders staat dan radicaal nee roepen,beschouwt Cage,omgekeerd,juist als een radicaal ja! In een tekst over experimentele muziek schrijft hij dat er ‘niets verloren gaat,als je alles weggeeft. In feite is alles gewonnen”(Cage 1971:8, vert. auteur). (bladzijde 182-183) Wordt vervolgd. Nu weer een gedicht van Herman Gorter uit de bundel ‘De School der Poëzie’. ‘en weer omt verder en verder naar noord en zuid,/daar naar het noorden,het zilverschuimstreepige noorden,/dan naar het zuiden,het wijdopene zeebespreide zuid,/de ooren zijn stil in ’t gehoorde,ze liggen midde’ in het gehoorde/als dooie schelpen./Komen zwarte dingen over ’t stranden,/flardend,ze gaan al wandelen,/ze waaien van onder,boven zijn ze in het gekamerte/van de donkere parapluien,het gehamerte/der zee gaat achter op en neer,dat zwarte gebots der golfhoofden/daar achter op en neer,op en neer,neer neer.'(bladzijde 93) Het gedicht is nog niet af. Wordt vervolgd.