met het essay van Jeroen Gerrits ‘Cavell,film en feminisme’ ondertitel ‘Stella Dallas en de controverse rond de ‘onbekende vrouw” uit de bundel ‘Hoe kunst en filosofie werken’. ‘De gangbare kritiek aan het adres van Mulvey luidt dat zij geen oog heeft voor een specifiek vrouwelijke blik van de vrouwelijke kijkster. Volgens Williams laat een film als ‘Stella Dallas’ bij uitstek ruimte voor zo’n blik en voor een specifiek vrouwelijke ‘leescompetentie'(Williams 1994: 305). Deze bestaat juist uit de doorbreking van de ‘monolitische kijk’ op de dingen. De behoefte aan eenheid en identiteit,zoals Luce Irigaray bijvoorbeeld claimt in ‘Speculum de l’autre femme’,is typisch mannelijk. Doordat voor meisjes in tegenstelling tot jongens zowel de moeder als de vader tijdelijk als primair objectkeuze van hun libidinale investering fungeert in de (pre-)oedipale fase,doordat vrouwen zich bovendien zowel met het mannelijke perspectief als de vrouwelijke karakters in films identificeren,en doordat het moederschap een emfatische identificatie met ieder gezinslid vraagt,ontwikkelen vrouwen de capaciteit om verschillende,vaak conflicterende perspectieven in beschouwing te nemen. Zo stelt Williams dat de vrouwelijke kijkster zonder moeite Stella’s motieven om Laurel af te staan doorziet en tegelijkertijd begrijpt dat Laurel datzelfde inzicht in haar moeders gedrag ontbeert. Maar wat zijn Stella’s motieven? Volgens Ann Kaplan – die de andere feministische positie inneemt waartegen Williams zich afzet – doen die er in het geheel niet toe. Volgens Kaplan bevestigt ‘Stella Dallas’ de patriarchale vooringenomenheid,en wel door Stella te straffen voor haar verzet tegen de opgelegde moederrol die geen ruimte laat voor haar vrouwelijke verlangens. Ze wordt allereerst gestraft doordat zij als spektakel dient voor de afkeurende blik van Laurels vrienden,om vervolgens tot de rol van toeschouwer te worden gereduceerd in de laatste scène,waarbij vrouwelijke kijksters wordt gevraagd zich te identificeren met Stella’s letterlijke positie als buitenstaander.'(bladzijde 222-223) Wordt vervolgd. Nu weer het vervolg van het verhaaltje ‘De straat’ van Robert Walser uit Raster 8 (1978). ‘Ieder wist in een oogwenk zo goed als alles van een ander,maar het innerlijk leven bleef een geheim. Ziel vernieuwt zich onophoudelijk. Wielen ratelden,stemmen klonken op;niettemin was het geheel eigenaardig stil. Ik wilde met iemand praten,maar kon geen tijd vinden;ik wenste mij een vast punt,maar kon het niet ontdekken. Midden in het onafgebroken Voorwaarts had ik zin om stil te staan. Het vele en snelle was te veel en ging te snel. Iedereen onttrok zich aan iedereen. Het stroomde als iets stromends,ging voort alsof het verging;kwam mechanisch en verwijderde zich mechanisch. Alles was schematisch,ook ikzelf. Opeens zag ik in al die haast en spoed iets onzegbaar traags en ik zei bij mezelf:’Deze opeenhoping,hoe groot ook,wil en doet niets. Ze zitten als een kluwen in elkaar,bewegen zich niet,zijn opgesloten;ze geven zich over aan een duistere kracht,maar zijn zelf de last die op hen drukt en hun geest en ledematen geboeid houdt.”(bladzijde 24) Wordt vervolgd.