met het essay van Jeroen Gerrits ‘Cavell,film en feminisme’ ondertitel ‘Stella Dallas en de controverse rond de ‘onbekende vrouw” uit de bundel ‘Hoe kunst en filosofie werken’. ‘Laurels vriendje Richard roept luidt:’Dat is geen vrouw,maar een kerstboom!’ Volgens Williams is Stella zich ‘onbewust[oblivious] als altijd van het choquerende effect van haar verschijning'(Williams 1984:311). Cavell betoogt daarentegen dat er talloze redenen zijn om aan te nemen dat Stella precies weet welk effect zij sorteert met de ‘overduidelijkheid[obviousness] van de vertoning'(Cavell 1996:200). Op andere momenten wordt Laurel bijvoorbeeld door Helen geprezen voor de mooie en ‘precies geschikte’ stijl van haar jurken,die Stella voor Laurel blijkt te hebben gemaakt. Volgens Cavell tonen veel scènes dat Stella een uiterst subtiele smaak heeft. In een andere belangrijke scène,waarin Stephen Laurel voor een vakantie komt ophalen,wordt uitgebreid getoond hoe Stella zichzelf in een onopvallende zwarte jurk steekt om haar echtgenoot te ontvangen. Als Ed evenwel dronken binnen komt vallen en Stephen kwaad vertrekt,beseft Stella dat het geen zin meer heeft zich ‘naar de smaak te kleden van degenen die geen smaak voor haar hebben'(Cavell 1996:202). Dit ogenschijnlijk minimale verschil in interpretatie tussen Cavell en Williams over het al dan niet bewuste gedrag van Stella en dientengevolge van de positie van de kijker,culmineert in Cavells lezing van de slotscène waarin Stella de stille getuige is van haar dochters huwelijk,zij zichzelf ervan overtuigt dat Laurel voldoening beleeft aan de wereld om haar heen,en ze ten slotte wegloopt van het ‘scherm’. Nu stelt Cavell: Hoe we ons dit lopen verbeelden,is allesbepalend. Het is de voltooiing van haar scholing:ze leert dat de wereld van het scherm,met diens scholing in de wereld van geraffineerdheid die haar in het begin had doen huilen van verlangen,niet de hare is[…] Binnen de geaccepteerde visie (de perceptie van Stella opgeofferd als moeder en als vrouw) accepteert Stella haar eigen uitsluiting van die wereld en proeft ze,nog altijd overtuigd van de ongecalculeerde begeerlijkheid ervan,het erbij horen door de gift ervan aan en van haar dochter.'(bladzijde 224-225) Wordt vervolgd. Nu weer een verhaaltje van Robert Walser uit Raster 8 (1978). Titel ‘Armoede’. ‘Arm ben je wanneer je met een gescheurde jas op school komt. Wie zou dat tegen willen spreken? Wij hebben in onze klas verschillende arme jongens. Ze dragen gerafelde kleren,hebben koude handen,lelijke,vuile gezichten en slechte manieren. De meester pakt hen harder aan dan ons,en hij heeft gelijk. Een meester weet wat hij doet. Ik zou niet graag arm willen zijn,ik zou me doodschamen. Waarom is armoede een schande? Ik weet het niet. Mijn ouders zitten er warmpjes bij. Papa heeft paard en wagen. Wanneer hij arm was,zou hij dat niet kunnen hebben. Ik zie vaak op straat arme in vodden geklede vrouwen,en ik heb met ze te doen.'(bladzijde 12) Wordt vervolgd.