met het boek van Arthur C. Danto ‘Wat kunst is’. ‘Zij zeiden,’Op een gitaar van blauw/Neem jij de dingen niet zo nauw.’//De man zei,’Dingen hun natuur getrouw/Veranderen door mijn gitaar van blauw.’//En toen zij weer,’Maar spelen moet je,/Een lied aan ons voorbij en toch onszelf,//Een lied op de gitaar van blauw/Over dingen,volmaakt natuurgetrouw.’ Dat is eigenlijk wat de vroege modernisten deden. In 1910 begon de Amerikaan Arthur Dove samen met de suprematist Malevitsj,die in 1915 zijn ‘Zwart vierkant’ schilderde,abstracte schilderijen te maken,omdat abstractie zowel de avant-gardeschilders van het vroeg-modernisme aansprak als later de schilders van het hoog-modernisme,in de zogenaamde New York School – alias het abstract-expressionisme – in de jaren veertig en vijftig van de twintigste eeuw. Voorafgaand aan de abstracte kunst waren schilderijen gewoon afbeeldingen. Lange tijd waren die twee termen onderling verwisselbaar. De criticus Clement Greenberg noemde abstract -expressionistische werken ook ‘afbeeldingen’,alsof een schilderij zelfs als het abstract was een afbeelding moest zijn,wat de vraag doet rijzen wat het onderwerp dan was,aangezien die werken totaal niet op herkenbare voorwerpen leken.'(bladzijde 24-25) Wordt vervolgd. Nu weer het vervolg van het verhaaltje ‘Wereld’ van Robert Walser uit de bundel ‘De vrouw op het balkon en andere prozastukjes’. ‘Witgeklede engelen liepen blootsvoets in de stad rond,over de bruggen,en spiegelden zich ijdel maar bevallig in het glanzende water. Een paar zwartborstelige duivels gingen tot ontzetting van alle mensen wild schreeuwend tekeer waarbij ze met hun gaffels in de lucht zwaaiden. Zij gedroegen zich over ’t geheel genomen zeer ongegeneerd. Wat kan ik er nog meer over zeggen? Hemel en hel wandelen over de boulevards,in winkels doen de zaligen en de verdoemden zaken met elkaar. Alles is chaos,geschreeuw,gejodel,geloop,geren en stank. Eindelijk erbarmde God zich over deze slechte wereld. Hij verwaardigde zich de aarde,die hij ooit in een ochtend geschapen had,zonder meer in zijn zak te steken. Het moment (goddank dat het slechts een moment was!)was ronduit verschrikkelijk. De lucht werd ineens zo vast als steen,of nog vaster. Zij verpletterde de huizen in de stad,die tegen elkaar donderden als dronkaards. De bergen lieten hun brede ruggen rijzen en dalen,bomen vlogen als gigantische vogels door de ruimte en de ruimte zelf vervloeide ten slotte in een gelige,koude,ondefinieerbare massa die begin noch einde had,noch maat noch iets anders,maar die niets meer was. Door het niets zijn wij ook niet meer in staat iets te schrijven. Zelfs de goede God loste zich uit toorn over zijn eigen vernietigingsdrang uiteindelijk op,zodat het niets niet eens meer het karakter restte waardoor het bepaald werd en kleur kreeg.'(bladzijde 13-14) Dit was het verhaaltje ‘Wereld’. Wordt vervolgd.