met het boek van Arthur C. Danto ‘Wat kunst is’. ‘De abstracte kunst verbrak deze relatie. Het oppervlak van het schilderij leek slechts abstract op wat het onderwerp van het schilderij zou laten zien. En toch was er nog steeds een weg van het onderwerp naar het schilderij,wat verklaart waarom iedereen ook in abstracte kunst bleef spreken van afbeeldingen. Een beroemde,invloedrijke serie schilderijen van Theo van Doesburg laat de verschillende fases zien waarin het kubisme van een ongekunstelde afbeelding van een koe tot een abstractie van hetzelfde onderwerp komt,die helemaal niet meer op een koe lijkt. Als Pasiphae,die de Minotaurus begeerde en zich daarom vermomde als een mooie koe,er had uitgezien als Doesburgs laatste schilderij,zou geen stier ter wereld haar als een lekker dier hebben beschouwd. Er was geen duidelijke overeenkomst tussen koe en schilderij,net zomin als tussen de eerste en de laatste afbeelding in de serie. Maar Van Doesburgs punt was dat abstracte kunst bij de natuur moet beginnen – met de objectieve visuele werkelijkheid. In die tijd was de weg van de abstracte kunst altijd een vorm van geometrisering,wat bijna ‘modern’ betekende. De belangrijkste vertegenwoordiger van natuurlijke abstracte kunst was de kunstenaar en docent Hans Hofmann,die aan het hoofd stond van succesvolle scholen in Greenwich Village en Provincetown op Cape Cod. Toen Hofmann tegen Jackson Pollock zei dat abstracte kunst uit de natuur komt,antwoordde Pollock:’Ik ben de natuur.’ Maar dat berustte op de theorie van autonomie zoals die door de surrealisten werd gebruikt.’ (bladzijde 26-27) Wordt vervolgd. Nu weer het vervolg van het verhaaltje ‘Goedendag,reuzin!’ van Robert Walser uit de bundel ‘De vrouw op het balkon en andere prozastukjes’. ‘En in iedere borst huist een of ander slaperig geheim,en in ieder hoofd spookt een of andere weemoedige of stimulerende gedachte. Heerlijk,heerlijk! Zo is het dan een koude,halfzonnige,half benevelde morgen,veel,veel mensen liggen nog in bed,boemelaars die de nacht en de halve morgen doorgeleefd en geavontuurd hebben,voorname lieden tot wier levensgewoonten het behoort laat op te staan,luie honden die twintig keer wakker worden,geeuwen en weer verder snurken,grijsaards en zieken die helemaal niet meer of alleen nog moeizaam overeind kunnen komen,vrouwen die hebben liefgehad,kunstenaars die bij zichzelf zeggen:ach wat,quatsch,vroeg opstaan,kinderen van rijke mooie ouders,fantastisch verzorgde en beschermde schepsels die in hun eigen kamer achter sneeuwwitte vensterdraperieën met het mondje open,sprookjesachtig dromend,tot negen,tien of elf uur slapen.’ (bladzijde 14-15) Wordt vervolgd.