met het boek van Arthur C. Danto ‘Wat kunst is’. ‘Op de promotiebrochure van het boek staat het beroemde gezicht van Michelangelo’s Eva van zowel voor als na de schoonmaak,op net zo’n grappige manier als van die voor-en-na-juxtaposities die ons raken in onze diepste angsten en verlangens – een kikker links,een prins rechts;een scharminkel links,Mr Universe rechts,zelfverzekerd in zijn bodybuilderslijf;lelijke haviksneus links,het mooiste-meisje-van-de-klas wipneusje rechts,net zoals in het geweldige ‘Before and After’ van Andy Warhol uit 1961. Het grootste verschil tussen Eva Voor en Eva Na is een driehoekige vlek op haar wang,die is ontstaan door een in 1710 amateuristisch aangebrachte laag dierlijke lijm – ruim twee eeuwen na de afronding van het grootse gewelf. De verschillen,inclusief de vlek,lijken nauwelijks dramatisch genoeg om die voor-en-na-afbeelding te rechtvaardigen:het is niet zo dat we op Eva Na iets zien wat op Eva Voor nog niet zichtbaar was en ook de vlek zou voor wie twintig meter lager op de vloer van de kapel stond nauwelijks zichtbaar zijn geweest. Tijdens de gevechten voor de eenwording van Italië was er dwars door het plafond een kanonhuls geschoten,die een flink stuk van de ‘Zondvloed’ had vernietigd,maar ook dat werd nauwelijks opgemerkt door de mensen die opgingen in de grote vertelling boven hun hoofd. Als op de twee gezichten van Eva valt af te lezen wat er was verdwenen op het Sixtijnse plafond Na in vergelijking met het Sixtijnse plafond Voor,zou dat nauwelijks reden voor controversie zijn geweest.’ (bladzijde 75) Wordt vervolgd. Nu weer het vervolg van het verhaal ‘Helblings geschiedenis’ van Robert Walser uit de bundel ‘De vrouw op het balkon en andere prozastukjes’. ‘Kan de gedachte dat ik uit mijn betrekking ontslagen zal worden als ik zo doorga,mij geen angst aanjagen? Het lijkt van niet,en het lijkt ook weer:van wel! Ik ben een beetje angstig,en ook weer een beetje niet. Misschien ben ik voor angst te weinig intelligent,ja,het lijkt bijna alsof de kinderlijke koppigheid die ik aan de dag leg om mijzelf tegenover mijn medemensen genoegdoening te verschaffen een teken van sulligheid is. Maar,maar:het past wonderwel bij mijn karakter dat me steeds voorschrijft me een beetje ongewoon te gedragen,ook al is het in mijn nadeel. Zo neem ik bijvoorbeeld,wat ook niet geoorloofd is,kleine boekjes mee het kantoor in,waar ik ze opensnij en lees,zonder eigenlijk genoegen te beleven aan het lezen.Maar het oogt als de verfijnde recalcitrantie van een ontwikkeld mens die meer wil zijn dan de anderen.’ (bladzijde 37-38) Wordt vervolgd.