met het boek van Arthur C. Danto ‘Wat kunst is’. ‘Dit zou geen vraag zijn geweest voor Maurice Denis,die op platte doeken schilderde. Aangezien de schilderdoeken uit winkels voor kunstenaarsbenodigdheden in Parijs steevast vlak waren,kon die vlakheid nooit in wisselwerking hebben gestaan met de afbeeldingen. De afbeeldingen konden wel in wisselwerking staan met de hoeken,maar niet met de oppervlakken,die altijd min of meer hetzelfde waren. Maar dit was met gewelfde oppervlakken niet het geval,zoals we zullen zien – al kostte het Michelangelo enige tijd om te zien welke mogelijkheden de welvingen boden. De manier waarop hij ze ten slotte gebruikte,speelde een belangrijke rol in de waardering die zijn tijdgenoten voor zijn prestatie hadden. Denk eens aan de figuur van Jonas,die geen onderdeel uitmaakt van de vertelling op het plafond maar wel is geschilderd in de stijl van de episoden die als laatste zijn geschilderd (de vroegste in de volgorde van het verhaal). Jonas is vlak boven ‘Het Laatste Oordeel’ geplaatst,op een stuk dat wordt begrensd door twee gewelfzwikken,op het holronde oppervlak van een afgeknotte boldriehoek. Als we ons de ruimte abstract voorstellen,zou het een in drie dimensies gevormd doek zijn,enigszins vergelijkbaar met bepaalde werken van Ellsworth Kelly. Michelangelo laat de profeet in deze driehoekige alkoof energiek achterover bewegen,en Michelangelo’s collega’s,onder wie Condivi,waren verbijsterd dat ‘de naar achter leunende romp is geschilderd op het deel van het plafond dat zich het dichtst bij het oog bevindt,en de vooruitstekende benen juist op het verste gedeelte staan. Een ontzagwekkend werk waaruit blijkt hoeveel deze man weet over het tekenen van lijnen zowel van perspectief als van verkorting.”(bladzijde 84-85) Wordt vervolgd. Nu weer het vervolg van het verhaal ‘Helblings geschiedenis’ van Robert Walser uit de bundel ‘De vrouw op het balkon en andere prozastukjes’. ‘In mijn dans zit accuraatheid en springerigheid,maar alleen geen gratie. Hoe zou ik tot gratie in staat kunnen zijn! Maar ik dans hartstochtelijk graag. Wanneer ik dans,vergeet ik dat ik Helbling ben,want ik besta dan uit niets anders meer dan alleen nog een gelukkig zweven. Het bureau met zijn veelsoortige kwellingen kan geen enkele herinnering voor mijn ogen laten opdoemen. Om mij heen zijn roodgekleurde gezichten,geur en pracht van meisjeskleren,meisjesogen kijken mij aan,ik vlieg:kun je je iets gelukzaligers voorstellen? Nou heb ik het toch:eenmaal in de kringloop van de week ben ik in staat gelukzalig te zijn. Één van de meisjes die ik steeds begeleid,is mijn bruid,maar zij behandelt mij slecht,slechter dan de anderen mij behandelen. Ze is mij,zoals ik wel merk,ook geenszins trouw,ze houdt misschien wel nauwelijks van me,en ik,houd ik soms van haar? Ik heb veel gebreken die ik vrijmoedig uitgesproken heb,maar hier lijken al mijn gebreken en tekortkomingen vergeven te zijn:ik houd van haar.'(bladzijde 42) Wordt vervolgd.