met het boek van Arthur C. Danto ‘Wat kunst is’. ‘Volgens Wollheims uitzonderlijk levendige beschrijving van de manier waarop baby’s worden geconfronteerd met de wereld,is die net zo plastisch als een vormgegeven homp klei,als we überhaupt van vorm kunnen spreken,gezien de manier waarop de baby ermee bezig is. De wereld zoals we daar voor het eerst mee geconfronteerd worden – en dat gebeurt in eerste instantie met onze vingers,mond en ingewanden – is heel anders dan,om een enigszins oneerlijk voorbeeld te gebruiken,de wereld van de klassieke natuurkunde – een geïntegreerd wiskundig systeem van relaties tussen massa,lengte en tijd. Maar in tegenstelling tot in de westerse theologie hebben baby’s in de westerse filosofie totaal geen rol gespeeld. De vroege empirici namen aan dat er een weg was van eenvoudige sensaties naar wetenschappelijke concepten,maar als we inderdaad beginnen zoals Wollheim beweert,is het nog vrij wonderlijk dat we wellicht in een jaar of twaalf kunnen komen tot begrip van klassieke mechanica. Maar als we het begrijpen van klassieke natuurkunde vergelijken met het leren van een natuurlijke taal,lijkt dat eerste weer helemaal niet wonderlijk. De baby van een studente van mij werd doof geboren,en als filosofen braken de studente en haar man het hoofd over de vraag hoe hun kind ooit taal zou kunnen leren zonder noemenswaardige auditieve input. Maar het wordt algemeen erkend dat kinderen op basis van zelfs de meest inferieure input een correcte grammatica construeren en inderdaad,toen ik haar kind op tweeënhalfjarige leeftijd ontmoette,vroeg dat mij of ik misschien een kopje wontonsoep lustte.'(bladzijde 109) Wordt vervolgd. Nu weer een gedicht van Bernlef uit ‘Voorgoed’. ‘WAAR IK MEE BEZIG BEN///het verschil in geur tussen/water en ijs op een vierkante/millimeter en in de schaduw/van een kinderpink///zo licht te bewaren dat het bijna/meteen vergeten als herinnering/in zichzelf verdwijnt -/wat dan overblijft.'(bladzijde 123) Wordt vervolgd.