met het boek van Arthur C. Danto ‘Wat kunst is’. ‘Het vraagstuk kreeg een nieuwe wending toen het erop leek dat computers in staat waren tot denken,en het idee zich aan filosofen opdrong dat mentale processen op verschillende manieren uitvoerbaar waren:dat denken een hersenactiviteit of een computeractiviteit kon zijn,en uitvoerbaar in neuronen of microchips. Filosofen en nerds in alle soorten en maten hebben zich obsessief op het vraagstuk van de verschillende uitvoerbaarheid gestort,en zich geconcentreerd op de vraag of machines kunnen denken,schaken,enzovoorts – met andere woorden of kunstmatige intelligentie ook intelligentie is. Over deze kwestie bestaat veel literatuur,die nog niet doorslaggevend is,maar ik ben niet van plan om daaraan bij te dragen. Voor mij is de vraag niet of machines kunnen denken,maar welke gedachten ze kunnen hebben,en het lijkt mij duidelijk dat ze geen gedachten over het lichaam kunnen hebben die de belichaamde toestand vooronderstellen waar Descartes over spreekt in zijn zesde meditatie en de ‘Traité de l’homme’. Hiermee wil ik niet zeggen dat een machine geen ’taalspelletjes’ kan leren die betrekking hebben op wat we misschien de taal van het lichaam kunnen noemen. Een machine kan zeggen:’Ik heb hoofdpijn’ en wij kunnen vragen:’Heb je iets verkeerds gegeten?’,de machine zegt van niet:’Het komt door stress,’ waarop wij zeggen dat de machine zou moeten ontspannen en de machine vraagt:’Hoe moet dat dan als ik het zo druk heb?’ Dit is doen alsof. Machines hebben geen hoofdpijn of stress,eten niet en kunnen geen vakantie nemen. Om deze uitdrukkingen te begrijpen moet je een lichaam hebben zoals wij dat hebben.'(bladzijde 123-124-125) Wordt vervolgd. Nu weer een gedicht van Bernlef uit ‘Voorgoed’. ‘VERJAARDAG///Ik weet niet eens hoe oud hij wordt/alleen dat daar mijn vader staat/die tot voor kort mijn vader was/en nu een man waarmee ik praat///Over vroeger toen hij mij soms sloeg/(mijn moeder legt mij uit hoe zacht)/over vandaag,de andere boeg/wat hij daartussen heeft gedacht///Sint-Pancras,Sittard en Maastricht/een poging om de tijd te plaatsen/als woorden binnen een gedicht/de ruimtes in elkaar te kaatsen zo///dat de som verdwijnt in het verschil/waarin wij worden wat ik wil:/opgelost in wederzijds gevoel/maar ieder op zijn eigen stoel.'(bladzijde 182) Wordt vervolgd.