met het boek van Arthur C. Danto ‘Wat kunst is’. ‘Maar er zijn ik weet niet hoeveel portretten en landschappen die alleen hun onderwerp tonen,en niet meer dan dat. Hoe dan ook,wij hebben het nu over meer dan vorm,meer dan een ontwerp. Je moet iets weten over bliksem om de macht van Jupiter te kunnen opmaken uit het feit dat hij bliksemschichten kan vasthouden. Je moet iets weten over opoffering om te zien hoe Christus kan worden afgebeeld als een lam. En je moet ook iets weten over het leven om een roman als kunst te beschouwen. George Eliot schreef in een mooie brief uit 1866 aan haar vriend Frederic Harrison,slechts vijf jaar na haar meesterwerk ‘Silas Marner’: Dat is een moeilijk probleem;de moeilijkheden ervan drukken op mij,en keer op keer hebben ze met de grootste inspanning geprobeerd bepaalde ideeën een lichamelijke gestalte te geven,alsof ze zich eerst op een vleselijke en niet op een geestelijke manier aan mij hadden bekendgemaakt. Ik vind esthetisch onderwijs het hoogste van al het onderwijs omdat het zich bezighoudt met het leven in zijn meest complexe vorm. Maar als het niet puur esthetisch blijft – als het waar dan ook in gebreke blijft tussen het schilderij en het diagram – wordt het de meest aanstootgevende vorm van onderwijs. Ik koester deze paragraaf:ik heb het gevoel dat Kant hier aan het woord is via de grote romanschrijfster,die met haar ontdekking van vleesgeworden ideeën het grote geheim van de kunst heeft gevonden.'(bladzijde 164-165) Wordt vervolgd. Nu weer een gedicht van Bernlef uit ‘Niemand wint’. ‘HET VERHAAL VAN DE WIND////Aan het eind zat hij op een stoel in de woestijn/bijna was hij een man van zand,bijna uitgewist/nog enkele beelden restten hem,microfoons verzadigd van stilte.//In sluiers van zand gehuld zag hij de cartograaf grenzen verleggen/landen opheffen,massagraven bedekken./Hij zat voor de deur met een doorgroefd gezicht.//Eens was er die schuwe glimlach die hij achterna moest reizen/de heupwiegende minaretten van utopieën als een klarinetkwartet/zo helder als bronwater waarin zijn gezicht alle andere/ weerspiegelde.//Overal waar zich massa’s vormden was hij present/duizenden gezichten in die felle flikkering op oude films/waarin men altijd ergens heen rende of vandaan.//Er kwam geen einde aan de vermommingen van de nieuwe mens/alle kleren van de keizers kwamen in venduhuizen terecht en/in alle paleizen brandde steeds die ene ijskoude,kaarsrechte,/ alles verterende vlam.//Tot op het hemd uitgekleed op een houten keukenstoel/de laatste beelden:een oude danser die het verliest van de ruimte/een massabijeekomst van enthousiast golvend gras//Alle gezichten zich vergissend tot dit ene/dat zegt:ondanks alles had ik het niet willen missen/hoe de wind mijn laatste haren optilt en telt.'(bladzijde 21) Wordt vervolgd.