met het boek van Peter Henk Steenhuis en René Gude ‘door het beeld door het woord’. ‘Het sublieme is verwant aan het goddelijke,ook aan Gods schepping,de natuur,waarin we Zijn almacht zien. Het sublieme is verheven en angstaanjagend tegelijk. Afgelopen eeuw zijn we allemaal navolgers van Friedrichs monnik geworden:zoekers van het gevaar. In pretparken gillen we het in achtbanen uit van angst en verrukking;stijf van de adrenaline duikt de bungeejumper het diepe in. Iets vergelijkbaars geldt voor de afdalende mountainbiker,de klimmer in het hooggebergte,de skiër die zich buiten de piste waagt. Buiten de kunst zijn we massaal op zoek naar de sublieme ervaring. Maar binnen de beeldende kunst,bestaat het sublieme daar nog? Kunstcriticus Hans den Hartog Jager stelde er in 2011 een tentoonstelling over samen in Museum de Fundatie in Zwolle en publiceerde het boek ‘Het sublieme. Het einde van de schoonheid en een nieuw begin’. De kunstwerken die in boek en tentoonstelling subliem genoemd werden,gingen voor mij vooral óver de ervaring van het sublieme;ze bewerkstelligden die ervaring bij mij niet. Ik had min of meer de conclusie getrokken dat ik te weinig subtiel was om het sublieme nog in de schilderkunst te ervaren. Hier,voor ‘Het onschuldige oog’,ontdek ik dat je ook een andere conclusie kunt trekken. Het sublieme in de kunst gaat niet langer over onze huiver ten opzichte van de natuur buiten ons;het sublieme in de kunst zoekt dat huiveringwekkende binnenin ons. Kijkend naar ‘Het onschuldige oog’ ervaar ik hoe sterk het zintuig van het oog in dienst staat van het verstand. Dat oog is in het dagelijks gebruik veel minder onschuldig dan wij denken,het is de handlanger van het verstand. Via het oog krijgen wij grip op de buitenwereld – nee,via het oog krijgt ons verstand grip op de buitenwereld. En wij zijn meer dan ons verstand. Daarom is het tegelijk zo aanlokkelijk en angstaanjagend dat dienstverband even op te zeggen. Maar wat gebeurt er als we dat doen,als we ons overgeven aan zo’n muurschildering?'(bladzijde 37-38) Wordt vervolgd. Nu weer een gedicht van Sybren Polet uit ‘Gedichten 1998-1948’. ‘2///Zo levert men zich niet uit/aan een ander,aan/vertekende blikken,misplaatste tijd./Elk begin krult zijn einde uit.///Elk begin krult zijn einde in./Wij omarmen elkaar in een bril,/formeren veel rondingen of volgen ze.///De natuur retireert./ Alles/kleurt zichzelf in,alles/vult zichzelf uit.///Elk begin krult zijn einde in./Elk begin krult zijn einde uit.'(bladzijde 130) Wordt vervolgd.