met het boek van Peter Henk Steenhuis en René Gude ‘door het beeld door het woord’. ‘Hoe komt dat? ‘Je oog heeft een rustpunt in een schilderij nodig. Daarbij zijn lijnen belangrijk. Op dit plankje zou ik een paar diagonale lijnen kunnen trekken die de rode stip schampen.’ Dat heb je zo bedacht? ‘Nee. Als ik dit werk bedacht zou hebben,met opzet een schilderij had willen maken waarbij een rode punt op het snijvlak van zo’n transparant of paars vlak zou komen te liggen,dan was de kans groot geweest dat de rode punt precies in het midden was komen te liggen. Waarschijnlijk zou het beeld star zijn geworden. Nu verandert de punt in een ster waar de rest,de vlakken met blauw en groen,omheen draaien.’ Jij zegt:als ik het bewust zo had willen maken,was het minder geworden. ‘Dan gebruik je alleen je intellect en kom je daar nooit boven uit. Als je alles laat gebeuren,kun je dat niveau bij toeval ontstijgen. Alleen moet je het dan wel herkennen.’ Het is bijna een bewuste verwaarlozing van je werk. ‘Ja. Dat is belangrijk,anders ga ik te lang door. Dat heb ik vaak gezien,doordat ik mijn werk fotografeer en dus later de verschillende stadia kan zien. Aan het begin moet je iets opbouwen,dan komt er een moment waarop het beeld leuk,spannend wordt,en tenslotte komt het punt waarop je het werk bewust probeert af te maken. Daar gaat het meestal fout. Al op de kunstacademie vertellen ze je dat je niet ziet wat er voor je voeten ligt. Kwaliteit ligt vaak dichtbij,maar trekt zich terug als je te rationeel te werk gaat.’ Moet je dan gevoelsmatig te werk gaan? ‘Nee,kunst is voor mij nooit therapeutisch. Het is niet zo,dat ik “in mijn buik” kan gaan zitten. Ik moet het toeval bewust een kans geven. Moeilijk. Als kunstenaar zit ik vaker met de billen bij elkaar dan ik wil toegeven.'(bladzijde 44-45) Wordt vervolgd. Nu weer een gedicht van Sybren Polet uit ‘Gedichten 1998-1948’. ‘3///Geen muis (hier) kan zonder de realiteit/van kat & hol. (Of verdwijnt in het niet/van de val.)/ Een aapje klimt in het magische koord/van de lucht en verdwijnt aan het eind./De vrije kolibrie trilt zich afwezig./ – En wij?///Dit donker hoeft niemand te bedenken./De daken drukken niets uit. Hun oerwoud/echter dekt alles,dicht alles. Er groeit/vast een boom,of een andere boom.///Nog even de stilte gerekt met zwijgen/(tot morgen?). Herfst. De dierenriem wijzigt /zijn tekens. De tekens drukken niets uit.///Er zit een maan in de boom van het raam.'(bladzijde 133) Wordt vervolgd.