met het boek van Peter Henk Steenhuis en René Gude ‘door het beeld door het woord’. ‘Dat kunnen de spreekwoordelijke donkere wolken zijn,zorgen,ergernissen,vermoeienissen. Die belagen hem,maar overweldigen hem niet,zeker niet nu hij daar achter die tafel zit. Ik zie nu ook de lijnen op de achtergrond van de tekening,duizenden gearceerde horizontale en verticale potloodstreepjes. Dijkstra:’Je zou kunnen zeggen dat achter hem,in het licht,alles zit wat hij heeft meegemaakt,geleerd,gevoeld,wat er in hem ligt opgeslagen. Het zwart vóór hem zou voor het rationele bewustzijn kunnen staan. In de man woedt een strijd tussen zijn onbewuste kant en zijn rationele kant.’ En het lichtgevende papier? ‘Dat toont wat hij verlangt te tekenen.’ En jij verlangde deze tekening te maken. Uit noodzaak. ‘Ja. Het ging me om de essentie van de figuur en wat er om hem heen ontstond. Uiteindelijk vertelt de tekening hoe het voelt als je in een ruimte zit,met papier of een laptop voor je,en je je geïnspireerd weet. Ik voel me sterk met Seuphor verwant,omdat ik net als hij schrijven en tekenen combineer. En net als hij veel over andere kunstenaars schrijf. Het is alsof ik me in de loop der jaren met hem ben gaan identificeren. Deze tekening is een eindpunt,of een beginpunt. In sommige tekeningen zijn overbodige objecten te zien,andere tekeningen zijn volledig opgelost in het potlood. Daarop is niets meer te zien. De tekening van de schrijver aan de tafel vat mijn werk en leven samen. Afgelopen jaren heb ik me langdurig,vaak in de stilte,zittend achter zo’n tafel,afgevraagd wat ik zou moeten maken. Steeds sterker drong zich de wens aan me op een tijdschrift te maken – ook dat heeft Seuphor gedaan.’ (bladzijde 90-91) Wordt vervolgd. Nu weer een gedicht van Breyten Breytenbach uit de bundel ‘In de loop van de woorden’. ‘(pijn en vleugels)///zelden droom ik over engelen/maar vannacht was het zo/dat ik een gang betrad/en jou daar tussen andere naakte engelen/ zag zitten/alsof je met hen in de wachtruimte/van een kraamkliniek je beurt afwachtte///toen ik de vleugels/waarvoor naakten zoals jij/zich schamen bij de letsels/ die uit jullie groeien///ik wilde je weerloosheid troosten/en vragen of ik vol verwondering/het intieme dons mocht aaien///jou zeggen het zal wel een voorbijgaande/ toestand zijn/en ik weet van een donkere schuur/vol ruisende weerklanken/waar gebruikte vleugels/in een paar rijen zijn opgehangen/losgespeld van het lichaam/ als bevrijd van het vliegen/en dat ze soms nog gloeiden/zoals veren dat kunnen doen/met het licht opgevangen van hoge reizen/ over onze stervende planeet/// maar dat wist je al/en ik wilde je zeggen dat het maar een droom was/die vleugels die uit je groeien/als een belichaming van de schroeiende pijn'(bladzijde 37) Wordt vervolgd.