met het boek van Peter Henk Steenhuis en René Gude ‘door het beeld door het woord’. ‘Gesprek met Karin van Pinxteren ‘rood tapijtje nodigt ten dans’. Vooraf:’ De wereld is ballet en wij zijn dansers. De hofdans is inleiding tot een huwelijk. Altijd weer geroddel op de dansvloer.’ ‘ Wat is er zo confronterend aan dit beeld? Is het de kleur,het wit op wit,zo puur dat het bijna ongenaakbaar wordt? Zijn het de zeven ellipsen die iets van de wand lijken te komen en een korte schaduw naar beneden werpen? is het de manier waarop ze zijn opgehangen,in een symmetrische,kroonachtige vorm,met een forse ellips aan de voorkant? Of is het dat rare,rode,ronde stukje tapijt op de grond,waar ik nu op sta en waardoor dit kunstwerk van Karin van Pinxteren zich uitbreidt over de vloer? Om antwoorden op deze vragen te vinden,doe ik een paar passen naar achteren. Nu sta ik niet meer op de rode stip,maar kijk ernaar,en van de stip naar de muur. Dit voelt comfortabeler. Hoewel bij moderne kunst een titel de kijker vaak juist op een dwaalspoor zet,siek ik even:’Court Dance II and a soft spot for a proposal’ heet het werk dat de hoofdwand in beslag neemt van de tentoonstelling van Van Pinxteren in het Tilburgse museum De Pont. Wij zijn hier getuige van een hofdans en kijken naar een zachte plek voor een voorstel,of misschien een huwelijksaanzoek. Van Pinxteren:’De hofdans is een fascinerend ritueel. Het zijn dansen die eeuwenlang aan de Europese hoven werden opgevoerd,en die altijd aan strenge regels waren gebonden.”(bladzijde 164-167) Wordt vervolgd. Nu weer een gedicht van Breyten Breytenbach uit de bundel ‘De windvanger’. ‘LUISTERVINK/voor Stephen L.///je vraagt me hoe het is om in ballingschap te leven,vriend-/wat zal ik zeggen?/dat ik te jong ben voor bitter verzet/en te oud voor wijsheid of berusting/in mijn Lot?/dat ik slechts een van de velen ben,/de onaangepasten,/de heerscharen van uitgewekenen,verwaarloosden,/burgers van de darmen van het duister,/een van de ‘Fransen met een spraakgebrek’/of zelfs dat ik mij thuisvoel hier?//ja,maar ook dat ik nu de kamers van eenzaamheid herken,/de bevuiling van dromen,de restanten van herinneringen,/het dunne gekerm van een viool/waar verre ogen altijd nog verder kijken,/oren zich muisstil naar binnen keren’ (bladzijde 38) Wordt vervolgd. het gedicht is nog niet af.