met het boek van Peter Henk Steenhuis en René Gude ‘door het beeld door het woord’. ‘De poort ligt verscholen tussen een rij herenhuizen. Eenmaal over de drempel van dit voormalige pakhuis,valt niet zozeer de eventueel obsessieve orde op,als wel het enorme aantal werktuigen en kunstwerken. Met koffie gaan we naar boven. Ook hierover had ze me geschreven:’De opgang naar boven via het opslaande luik dat als een liggende deur aan een takel de hoofdruimte ontsluit:het atelier. Hier bevindt zich een archief van opgeslagen beelden,data,boeken,negatieven. Alles in ordners. Daarnaast:opgestelde statieven,kisten met camera’s,een voorraad lenzen,convexe spiegels,lades vol gesorteerde modelbouwonderdelen,matglas voorzetramen.’ Als voorbereiding op ons gesprek stuurde Kuitenbrouwer mij teksten van schrijvers en filosofen,over kamers,deuren,drempels,spiegels,scharnieren,uitzichten,inzichten,ogen,zien. Net als bij Wineke Gartz in hoofdstuk vier van dit boek moest ik aan de ‘liminale poëtica’ van de fameuze Amsterdamse docent Anthony Mertens denken. In de moderne kunst is de drempel een weerkerend motief dat ons,zoals Mertens schreef,’leidt naar een andere,verborgen wereld’. De entree,het huis,de opgang naar het atelier,de teksten ter voorbereiding – het beeldende werk dat ik zou gaan zien,moest om de drempel draaien en zou mij naar een andere,verborgen wereld leiden. ‘Mijn oorspronkelijke idee voor deze tentoonstelling,’ vertelt Kuitenbrouwer,’was gebaseerd op een citaat van Lewis Carroll uit “Alice in Wonderland”,dat mij al vijfentwintig jaar bezighoudt:”Ten eerste heb je daar de kamer die je in de spiegel kan zien – die is precies zoals onze zitkamer,behalve dat alle dingen andersom zijn. Als ik op de stoel sta,kan ik alles zien – alles,behalve het stuk achter de haard. O,wat zou ik dat graag willen zien! Ik zou zo graag willen weten of ze ook een vuur maken in de winter:zeker weet je het nooit,behalve als ons vuur rookt,dan zie je in die andere kamer ook rook,maar dat kan ook net alsof zijn.alsof ze een vuur hadden. Nou,en de boeken zijn net zoals de onze: maar toen ik een keer een boek ervoor gehouden heb,zag ik dat de woorden helemaal fout liepen.”‘ (bladzijde 180-181) Wordt vervolgd. Nu weer een gedicht van Breyten Breytenbach uit de bundel ‘De windvanger’. ‘NIET MET DE PEN/MAAR MET HET MACHINEGEWEER////Wat zou ik je kunnen zeggen Jan-Jezus van Nazareth/ik witte Afrikaan veerloos gevogelte/ik nooit naakt/hoe zou ik mijn barre land naast jouw inzichten kunnen leggen/jij die ook je nasleep ergens voorspeld hebt/in wiens nagelaten noodlot schedels in wierook grijnzen/namens wie gekruisigden in heuvelwinden klepelen/erger nog in wiens naam zij van de nacht/ingesponnen zitten in het speeksel dat de spin uitpoept/ik spreek van orde en beschaving?//Zou ik kunnen vertellen van/ziekenhuisbedden waar geëxperimenteerd wordt met kinderen/’het koren wordt nog elk seizoen geoogst’/bleke kadavers die in doodsnood van het zwarte hart blijven drinken/’klaprozen wiegen op de helling’/de enkeling blauw gepraat gespalkt in elke spiegel'(bladzijde 52) Wordt vervolgd. Het gedicht is nog niet af.