met het boek van Peter Henk Steenhuis en René Gude ‘door het beeld door het woord’. ”Breathing Spere’ van Maria Blaisse leert ons inzien dat je het ‘ik’ niet nodig hebt om te kunnen ademen. De adem komt wanneer hij wil – hetzelfde geldt voor de geest,die waait wanneer en waarheen hij wil. Kunst en natuur,zegt men soms wat plechtig,kunnen je een gevoel geven boven jezelf uit te stijgen,zodat je loskomt van je dagelijkse beslommeringen. Maar kunst kan je,zo merk ik bij dit werk van Maria Blaisse,ook op een andere manier het gevoel geven buiten jezelf te treden. Hiermee bedoel ik niets religieus,niets zweverigs,of new-ageachtigs. Dit buiten jezelf treden is een relativerende ervaring:ik doe er niet zoveel toe. Hét gebeurt buiten mij om. Die ervaring ontspant en geeft rust.’ Nu ‘Gesprek met Jan van Munster’ Titel: ‘Hemeltranen’. Tekstje vooraf:’Eerst is het onzichtbaar,dan is het water. Vers water,recht uit de lucht,dat je nog kunt drinken ook. Water zonder mineralen,smaakloos. Vanuit de hemel,dwars door de tijd en ruimte,en eindigend in het riool.’ ‘Er is niet veel te zien,er is nog minder te horen. In de Schiedamse kunststokerij De Ketelfactory slenter ik van een paar flesjes alcohol en moutwijn naar een witte,ijskoude staaf,die in een ijzeren staketsel nauwelijks waarneembaar beweegt in de ruimte. De ijskoude staaf is het hart van een installatie van beeldend kunstenaar Jan van Munster. En de flesjes alcohol en moutwijn zijn van jeneverstoker Nolet,mecenas van De Ketelfactory. De flesjes staan hier niet als reclame,ze zijn neergezet op verzoek van de kunstenaar en maken deel uit van de tentoonstelling ‘Door tijd en ruimte’.'(bladzijde 217-219) Wordt vervolgd. Nu weer een gedicht van Breyten Breytenbach uit de bundel ‘De windvanger’. ‘VLEUGELBRAND/////wanneer je denkt aan je land/zie je/vlechten en een bril;een oude hond vol bloed;/en een paard verzuipen in de rivier;een berg met vuur;/een ruimte met twee mensen zonder tanden in bed;/donkere vijgen tegen het zand;een pas,populieren,/huis,blauw,wolkschepen;/riet;een telefoon;/zie je///wanneer je denkt aan je land/zie je/we moeten sterk zijn;ingewanden vol kraters en vliegen;/de berg is een slachthuis zonder muren;/over de duizend heuvels van Natal/de vuisten van krijgers als vaandels;/gevangenen liggen in de modder:zie je/mijnen waaruit slaven puilen;de regen/is knetterend hoog als vonken boven in de avondlucht:tussen het riet rot het skelet van de dwerg//wanneer je denkt aan je land/is dat de evacuatie van al het denken;/als het buiten helder is gooi je de vensters open,/zie je,de sterren zijn pijlen in het niets;/hoor je,klein als een gerucht,hoor je?/’wij zijn het volk.wij zijn zwart,maar we slapen niet./we luisteren in het donker naar de vretende dieven in de bomen./we luisteren naar onze kracht die zij niet kunnen kennen,we luisteren/naar het hart van onze adem.we horen de zon/beven achter het riet van de nacht.we wachten totdat/de vreters verrot en verzadigd uit de takken vallen-/men kent de vreter aan zijn vruchten-/of we zullen de varkens in bomen leren klimmen”(bladzijde 86) Wordt vervolgd.