met het boek van Peter Henk Steenhuis en Rene Gude ‘door het beeld door het woord’. ‘Hoe raakt Ambachtelijkheid haar truttige odium kwijt? ‘Door het van de metafysische kant te bekijken. Er zit in “Ambachtelijk”,”kunstig”,of “goed genaakt” altijd iets pretentieus en hoogmoedigs. De pretentie is dat je zelf iets beters kunt maken als je brutaal genoeg bent de natuur niet helemaal op z’n beloop te laten. De natuur mag de leermeesteres van de kunst zijn,maar de kunst is een bijzonder ongezeglijke leerling. Er is altijd sprake van hybris en die hybris levert – om het eens even deftig te zeggen – in de ontologie een zijnssfeer van artefacten op,naast die der natuurlijke dingen. Voor ons is dat zo gewoon,dat we de grensoverschrijding niet eens meer zien. Als je het zo bekijkt,wordt Ambachtelijkheid juist de revolutionaire term,ontstaan uit onvrede met de natuur en “protest” tegen de natuurlijke gang van zaken. In de mens slaat de natuur haar ogen op en aanschouwt zichzelf. Wie het menselijk tekort voelt kangen,heeft de eerste stap gezet naar een te verwerkelijken menselijke waardigheid. Dat kan ontsporen,lees “Das Bose” van Rudiger Safranski als verstandige reminder van “corruptio”,”perversitas” en gewild bederf. maar het goede en het schone wenken net zo hard. Op die uitnodiging kunnen we verantwoord ingaan als we openlijkheid nastreven in Ambachtelijkheid.'(bladzijde 343-344) Wordt vervolgd. Nu weer een gedicht van Breyten Breytenbach uit de bundel ‘De windvanger’. ‘DAT ENE HERINNERDE/////ik onthoud:/dat ene mateloze ogenblik/waren mijn handen een koude om de zon/en ik heb gezien/fladderend,vluchtiger dan enige kleur of silhouet/en ik heb gedronken/totdat mijn tong stom was van de pijn:'(bladzijde 208) Wordt vervolgd.