met het essay van P.F.Thomése ‘De werkelijkheidsverbeteraar,over de scheppende blik’. Uit ‘Verzameld Nachtwerk’. ‘Iets wat oneindig veel betekenissen belooft,wordt gesimplificeerd tot iets alledaags,tot routine en conformisme,tot de grootste gemene deler,met als gevolg een vaste verzameling platitudes en gemeenplaatsen waaraan iedereen zich ‘hoort’ te onderwerpen. Daarbuiten heerst rarigheid:waan,aanstellerij,fictie,kunst – allemaal afwijkingen van de normale gang van zaken en vanzelfsprekend inferieur aan dé werkelijkheid. Maar – hoor ik iemand protesteren op de achterste rij van mijn gedachten – als het regent,worden we toch allemaal nat? Ik begrijp waar het gezonde verstand heen wil. Regen is nat,inderdaad. Dat is een feit,zoals wordt gezegd. Maar is het ook dé werkelijkheid? Of ‘een’ werkelijkheid? De spraakverwarring ontstaat doordat de werkelijkheid steeds wordt gesitueerd in het domein van het objectieve,terwijl ze wordt ervaren vanuit het subjectieve. Word je nat als het regent of word je pas nat wanneer je de nattigheid voelt? In het objectieve is de natheid van de regen een feit,in het subjectieve is ze een mogelijkheid. ‘Als werkelijkheidszin bestaat,moet mogelijkheidszin ook bestaan’,zo luidt een bekend hoofdstuk van Robert Musils megaroman ‘De man zonder eigenschappen’. ‘Als je goed door open deuren wilt komen,moet je rekening houden met het feit dat ze vaste posten hebben:dit principe […] is eenvoudig een eis van de werkelijkheidszin.”(bladzijde 52-53) Wordt vervolgd. Nu weer een gedicht van Breyten Breytenbach uit de bundel ‘De windvanger’. ‘DOOR DE NACHT/////wanneer mijn geliefde naar mij toekomt door de nacht/zijn de straten waar paard-en-wagens klip-klop/plastic vuilniszakken ophalen/zoet van de bloemen die de frangipanes/hebben verstrooid over de keien///wanneer mijn geliefde naar mij toekomt door de nacht/dek ik een tafel bij het raam'(bladzijde 290) Wordt vervolgd. Het gedicht is nog niet af.