met het essay van P.F. Thomése ‘De werkelijkheidsverbeteraar,over de scheppende blik’. Uit ‘Verzameld Nachtwerk’. ‘Voor de moralist,mijn onzichtbare tegenstrever op het witte papier,liggen de betekenissen vast. Hij eist althans dat ze vastliggen. Dat gebeurt omdat hij is opgehouden met denken. Hij is precies daar opgehouden waar het onbegrijpeijk wordt. Maar juist daar,in het opschorten van het voorgevormde oordeel,kan er iets ontstaan. Pas buiten de begrenzing van het voorgevormde begrip kan ontvankelijkheid ontluiken,gevoeligheid voor het over het hoofd geziene,voor wat al die tijd al ongeweten aanwezig moet zijn geweest. In de esthetische benadering van de werkelijkheid stel je je conclusie uit,in plaats van haar steeds paraat te hebben. Je wordt iemand zonder meningen,een ‘Mann ohne Eigenschaften’. Zo mondt dit vertoog uit in een ode aan de voorlopigheid. Kom je daar nu pas mee,had je ons dat niet meteen kunnen vertellen? Nee,zo werkt het schrijven niet. In de esthetische denkruimte worden de vormen afgetast. Je volgt er de lijnen,de patronen,je probeert er eens een betekenis op uit,die je vervolgens verwerpt. het evidente bestaat hier niet,evenmin als een normale gang van zaken. Er heerst nog het onredelijke,het onbeheersbare,het wrede en het onverdraaglijke. Het is het sadistische universum waar Hermans het over had,maar het is ook het verloren paradijs van de herinneringen waarvan wij de toegangscode vergeten zijn en dat,zoals Proust ons liet zien,alleen te bereiken valt dankzij de onvoorspelbare grillen van de ‘mémoire involontaire’ het onvrijwillige geheugen.'(bladzijde 63-64) Wordt vervolgd. Nu weer een gedicht van Breyten Breytenbach uit de bundel ‘De windvanger’. Verder met het gedicht ‘WE LEVEN IN DUISTERE TIJDEN’. ‘in benauwde ruimten staren wij kortzichtig/naar het blootgestelde leven van de schrijver/naakt als een zachte draak op de vloer/om de schoen van zijn wrede geliefde te zoenen/zijn ruggengraat is een snoer vervloekte woorden/en zien wij de dodenkampen,slachtingen,kuipen/vol kadavers,de mens/hoont haar schilletje geloofwaardigheid/in een spartelende vleugelslag/om de dood af te schudden/en zingt allang niet meer voor ons'(bladzijde 306) Wordt vervolgd. Het gedicht is nog niet af.