met ‘Megalomanie voor beginners,protocollen’. Uit ‘Nergensman’ van P.F. Thomése. ‘En ik? ‘Had’ ik maar iets om voor te sterven. Dan kon ik eindelijk beginnen met leven. Uit de dagboekbladen. Terug naar het begin. ‘Maar er is geen begin’. Hans Lodeizen op mijn kamertje. Rimbaud. Bob Dylan. De duizelingwekkende diepte van het onbekende,het angstige,nerveuze verlangen naar de ander,hem te worden die ik werkelijk was. Wachten op de betovering. Die aanstaande was,dat wist ik,dat voelde ik. ‘Schrijvers,personages,ik haalde alles door elkaar’. De gigantische imitatie van iets wat ik niet kende. Literatuur:iets nadoen wat je niet begrijpt. Daar ergens begint het:waar je het niet begrijpt. Maar het is iets wat een ander niet eens ziet. Alleen jij. Jij bent uitverkoren om het te zien,om het niet te zien. Om het bijna,zo goed als,te zien. Nog een begin. De atlassen,de natuurboeken. De geschreven wereld. De wereld die pas bestond zodra zij gedrukt stond. Een vogel pas zien als hij een naam heeft. De onvoorstelbare opsommingen van plaatsnamen,dierennamen,voetbalnamen,van benamingen in het algemeen,de ontdekking dat alles een naam heeft. Zelfs al weet het dat zelf niet. De macht van de namenkenner. Hij heeft de wereld keurig in rijtjes opgeslagen,hij kan over alles beschikken. Macht is een groot boek,waarin het onuitputtelijke in godsonmogelijk kleine lettertjes (en zonder plaatjes!) staat beschreven. En ik maar lezen,turen,proberen te onthouden. De houten verhuiskisten vol boeken in de garage. Posthume restanten. Poste restante. Fragile. Handle with care. Met een koevoet waren de latten deksels opengebroken,de vreemde woorden fladderden verschrikt op als vleermuizen in het maanlicht.'(bladzijde 24-25) Wordt vervolgd. Verder met het gedicht ‘Laatste verdieping’ van Breyten Breytenbach uit de bundel ‘Skryt Om een zinkend schip blauw te verven’. ‘C///ik ging aan tafel zitten/en het gedicht daalde als een mantel/op mijn schouders neer;buiten was de regen,/buiten regende het zo schommelend/dat je geen voetstappen op het dak kon horen;/mijn venster was open voor de waterval van de lucht/maar ík beschermd in mijn motzachte mantel,/toegevouwen in vleugels zonder spieren'(bladzijde 101) Wordt vervolgd. Het gedicht is nog niet af.