met ‘Megalomanie voor beginners,protocollen’. Uit ‘Nergensman’ van P.F. Thomése. ‘Op mijn knieën bladerend,zoekend naar iets,naar wat? Een geheim. Oude boeken. Van dode mensen. Oude boeken als overlevenden,gered uit een overleden wereld,boodschappers van een verdwenen wereld. Oorlog heette het deksel op die wereld. ‘De Tweede Wereldoorlog of de Trojaanse Oorlog,daar wil ik even van af zijn’. Maar daarachter begon het paradijs,of hoe noemde je iets wat je niet kende? Nostalgie naar het oude Rusland,het schitterende Parijs,het donkere,gesloten Londen,de prairies van de Midwest,het gesluierde Arabië,naar heel die wereld die alleen voor jou was blijven bestaan,waar alleen jij de weg kende,niemand anders. Jij,ik? Wie bedoel je? De jongen die ik daar steeds tegenkwam. Winnetou heette hij,Keesje van Bree,Huckleberry Finn. Later heette hij wéér anders:Elmer,Holden Caufield,Frédéric Moreau. Dezelfde jongen was het,dat wist ik zeker. Met al zijn namen. Ik kende hem als geen ander en toch kon ik bij god niet zeggen hoe hij eruitzag. Had ik maar zoveel namen. Ik had er geen één. Ik had alleen maar woorden,die ik bewaarde als stenen,als schelpen. Het genot van woorden die niet naar dingen of gebeurtenissen verwezen,die louter woord bleven.'(bladzijde 25-26) Wordt vervolgd. Nu weer verder met het gedicht ‘Laatste verdieping’ van Breyten Breytenbach uit de bundel ‘Skryt Om een zinkend schip blauw te verven’. ‘D///soms duurt het heel lang/voordat je warm genoeg bent/om in slaap te komen:/zelfs de vleugels van de motten zijn klam///voor je woning staat een hogegrijsberg/zo hoog en zo grijs dat de zon/er nooit bij kan/en achter de berg ligt Afrika///jij zal een tunnel door je leven graven/om terug te kunnen kruipen/naar de zon'(bladzijde 101) Dit was het laatste gedicht uit de bundel ‘Skryt Om een zinkend schip blauw te verven’. Morgen verder met verhalen van Breytenbach.