met ‘Tot besluit’ van Arnold Heumakers uit het boek ‘De esthetische revolutie’. ‘Ook deze critici,van neomarxistische en/of postmoderne signatuur,keerden zich tegen commercie en mediaspektakel(‘cultuurindustrie’),zij het niet uit naam van de klassieken,maar uit naam van een utopisch maatschappelijk en politiek alternatief. Dat alle reële alternatieven voor de liberaal-kapitalistische consumptiemaatschappij in de twintigste eeuw op catastrofale mislukkingen waren uitgelopen,had op hun kritische inzet blijkbaar geen enkele invloed. Daarnaast zijn autonomie en kunstbegrip ook gekritiseerd zonder politieke bijbedoelingen. Bijvoorbeeld door de Franse filosoof Jean-Marie Schaeffer,die het filosofische gehalte van het romantisch-moderne kunstbegrip aan de kaak stelt,de overmaat aan ‘speculatieve theorie’ die de kunst met veel te grote ambities en pretenties opzadelt en de aandacht afleidt van waar het volgens hem in de kunsten om zou moeten gaan:het genot dat we beleven aan concrete,individuele kunstwerken. Doordat er zoveel wordt verwacht van ‘de kunst’ komen de kunstwerken er in de praktijk veel te bekaaid af. Tegen de theorie die kunstwerken opvat als ‘metafysische hiëroglyfen’ verdedigt Schaeffer de verwaarloosde ‘hedonistische dimensie’ van de kunst.'(bladzijde 361-362) Wordt vervolgd. Nu weer verder met het verhaal ‘Als een zweepslag’ van Breyten Breytenbach uit de bundel ‘Alles één paard’. ‘Hij staat me zo na dat hij mijn broeder in het woord zou kunnen zijn. Ook ben ik verliefd. Hoe zou ik een dichter kunnen zijn hakend naar het onbekende en niet verliefd? Is het geen onderdeel van mijn povere menselijke staat,mijn doodsdroom? De dichter moet vleugels hebben om te vliegen – hoger dan de laatste woorden van het volmaakte vers,en vleugels ontspruiten alleen aan de intieme verbinding met de liefde. Liefde is een noodzakelijke discipline,onderdeel van het métier van de woordensmeder. Als liefde zoet.'(bladzijde 33-34) Wordt vervolgd. Het verhaal is nog niet af.