met ‘De letter als toverstaf’ van Arnold Heumakers uit het boek ‘De esthetische revolutie’. ‘Dat lijkt alleen mogelijk wanneer iemand ‘enkel spreekt om te spreken’. Dan kun je ‘juist de schitterendste,origineelste waarheden’ uitspreken,maar wanneer je iets heel bepaalds wilt uitdrukken,gaat het mis en laten de woorden je ‘de belachelijkste en verkeerdste dingen’ zeggen.Hoe zit het dan met deze monoloog? Keert de boodschap zich niet tegen de boodschapper? Novalis redt zich eruit door te opperen dat hij wat hij wilde zeggen tegelijkertijd ook moest zeggen. Misschien was ‘deze taaldrift om te spreken het bewijs van de inspiratie van de taal,van de invloed van de taal op mij’. In dat geval zou spreken ‘los van mijn geweten en geloven poëzie zijn en een mysterie van de taal begrijpelijk maken’ en zou hij zelf ‘een geïnspireerde [berufener] schrijver’ zijn,’want een schrijver is toch slechts een door de taal begeesterde [Sprachbegeisterter]’. De tegenstelling bestaat dus uit het bewuste willen van de taalmagie versus de ongewilde,onbewuste inspiratie van de ware poëzie. Die twee zijn inderdaad moeilijk met elkaar te rijmen,maar het is de vraag of dat zou moeten. Hoewel Novalis de vernietiging van het ‘principe van de tegenspraak’ de ‘hoogste opgave van de hogere logica’ noemt,bestaat er in het experimenteerveld van zijn notities genoeg ruimte voor tegenstrijdige mogelijkheden.'(bladzijde 288-289) Wordt vervolgd. Nu weer verder met het verhaal ‘Deze onherinnerbare herinnering’ van Breyten Breytenbach uit de bundel ‘Alles één paard’. ‘We zijn hier ter inwijding van het tot dusver niet bestaande monument voor de onbekende of de anonieme dichter. Had ik het op de correcte manier willen doen,dan had ik hier moeten staan zwijgen. Maar net zoals de boom ruimte moet produceren om boom te zijn,moet de dichter woorden scheppen om de stilte in te kapselen. Elders heb ik de geheimzinnige aantekeningen bekend gemaakt die in mijn bezit kwamen toen ik onder de grond leefde,waarschijnlijk in de loop van 1976. Toen gaf ik alleen maar een oude behoefte door;misschien was ik slechts het onbewuste instrument voor de totstandkoming van een plek waar vergetelheid kon worden voorzegd en beoefend zonder eind.'(bladzijde 38) Wordt vervolgd. Het verhaal is nog niet af.