met het essay van P.F. Thomése ‘Een perpetuum mobile van taal”Over Tonnus Oosterhoffs “Op de rok van het universum”‘. ‘Vandaar die samenvatting van de auteur zelf op bladzijde 154 en 155. Je kunt mijn boek samenvatten als portret van een stel babyboomers,lijkt hij ermee te zeggen,maar het wordt er geen bladzijde korter van. Kijk maar,de verhalen blijven overal opschieten als onkruid. Rondom de samenvatting blijft het verhaal zich gewoon uitbreiden,zonder onderscheid tussen mens en dier,leven en dood,het overwoekert de samenvatting,neemt haar in zijn organische chaos op. Het verhaal,schrijf ik,maar ik bedoel verhalen,en dan niet in een keten,zoals bijvoorbeeld in de ‘Metamorphosen’ van Ovidius,ook zo’n encyclopedisch project,waarbij de verhalen aan elkaar worden doorgegeven,met elkaar worden verknoopt,verdubbelen,veranderen. Bij Ovidius gaat dat betrekkelijk ordelijk,de geest van Apollo heerst over deze verhalenvirtuoos. In ‘Op de rok’ is het wat dat betreft een zooitje. Een postmodern zooitje,waar de hiërarchie ver te zoeken is. Het boek woekert maar voort. Hoofdzaken worden bijzaken,bijzaken hoofdzaak,van alles wordt met van alles verbonden,er wordt beweerd en tegengesproken,vaak zomaar wat geroepen. Iedereen neemt hier maar zelf het woord,zo lijkt het,waar is de schrijver gebleven,heerst er hier dan helemáál geen hiërarchie?'(bladzijde 29-30) Wordt vervolgd. Nu weer verder met het verhaal ‘De dieven en het woord’ van Breyten Breytenbach uit de bundel ‘Alles één paard’. ‘Luister. De oude heer heeft een rozeblaadjesschedel,gebleekte ogen waarin soms nog een zilveren sprankel opduikt,en de lange tanden van een wolf uit de steppe. ‘Ga zitten,’ beveelt de oude man.’En luister. We bestaan al zo lang dat de mensen ons zijn vergeten. Wij zijn het stof van de geest – niet eens een herinnering,maar een mythologie! Ja,ik spreek over primitieve goden. Dacht je niet dat die het eenzaam hebben?”(bladzijde 43) Wordt vervolgd. Het verhaal is nog niet af.