met de lezing van J. F. Vogelaar ‘De kunst van het lezen’. ‘Begrijpen,het woord zegt het al,is altijd bedoeld om iets vreemds,iets anders,in de greep te krijgen,te beheersen. Verhalen vertellen en verhalen lezen – het zijn middelen om het ongrijpbare in een bepaalde vorm te beheersen of op z’, minst de onmacht te bezweren. Is het dan nog een vèrgezochte veronderstelling dat de roman van Nádas,onder meer,over het vertellen gaat? Er is bovendien de titel,wel vaker een handvat wanneer het boek je dreigt te ontglippen:’Einde van een familieroman’. Ik meen daarin een verwijzing te mogen zien naar een opstel van Sigmund Freud,ook als het geen bewuste toespeling van de auteur zelf zou zijn. In 1909 publiceerde Freud – in de bundel van Otto Rank:’Der Mythos der Geburt des Helden’- een klein opstel van vijf pagina’s,getiteld ‘Der Familienroman der Neurotiker’. De gedachte die Freud daar ontvouwt is dan al een jaar of tien oud:in een brief aan Fliess heet ‘Familienroman’ nog Entfremdungsroman’. Het woord “Entfremdung’ slaat op de beginnende vervreemding van een kind ten opzichte van de ouders,het gevoel dat aan de eigen wensen niet geheel en al wordt tegemoetgekomen,waardoor het kind begint te dromen dat het een stiefkind of een aangenomen kind is.'(bladzijde 9) Wordt vervolgd. Nu weer het verhaal “Gebeente Gods’ van Breyten Breytenbach uit de bundel ‘Alles één paard’. ‘Het is stil achter de deur,geen gekrabbel meer of ander leven of wat op leven lijkt. En we zijn in de hemel. Zo blij,zo blij. We weten nu dat we de heilige ‘Hompus Lompus’ in de kast hebben. We zullen van de cel een heiligdom maken. Van heinde en ver zullen de pelgrims komen om zich ter aarde te werpen voor ‘het afwezige gebeente Gods’.'(bladzijde 50) Wordt vervolgd. Dit was het verhaal.