met de lezing van J. F. Vogelaar ‘De kunst van het lezen’. ‘Dat kan niet zonder lectuur. De lezer ‘maakt’ het boek tot een zelfstandig iets,hij bevestigt het,hij maakt dat het werk werk wordt,hij verwerkelijkt het potentieel van de tekst. Dat komt praktisch op hetzelfde neer als wanneer iemand een partituur uitvoert,de muziek vertolkt,interpreteert. Dezelfde termen zouden op het lezen kunnen worden toegepast. Er is evenveel techniek voor vereist,training ook,tijd,geduld,beschikbaarheid,en vooral natuurlijke creativiteit. Dat is niet weinig. Maar ik zou nog verder willen gaan:de lezer gaat door waar de schrijver ophoudt,waar hij (voorlopig) niet verder kan. Daarbij beschikt de lezer over veel meer vrijheden dan de schrijver. Hij kan tegelijkertijd andere boeken lezen,hij kan een boek vergelijken met alles wat er aan literatuur bestaat. Hij kan vergelijken,combineren,genres mengen en wat al niet. Een lezer is al gauw een simultaanlezer,terwijl de schrijver zich aan dat ene boek te houden heeft dat hij onder handen heeft. Het is in mijn ogen dan ook misleidend,de verhouding lezer-schrijver als een dialoog of als communicatie op te vatten. Zolang de schrijver schrijft heeft hij alleen met de tekst te maken,met het boek dat er nog niet is. De lezer communiceert met de tekst en ook dat is maar in beperkte mate een dialoog,want van de tekst hoeft hij geen weerwoord te verwachten.'(bladzijde 18) Wordt vervolgd. Nu weer verder met het verhaal ‘De spin tegen de vlieg’ van Breyten Breytenbach uit de bundel ‘Alles één paard’. ”Maar nee,nee,nee,je kletst op de oude manier tegen dodemansoren,’ waarschuwt Nessuno. ‘Dat zijn voorbije gedachten. Jij bent oud,van de generatie van de beatniks of het werkschuw tuig. Een schooier/deugniet/schoft/schavuit/boef/schelm/schoelje/landloper/lanterfanter/vagebond/zwerver. In Urbi zouden ze je een baba-cool noemen. De jongeren kijken op je neer. Ze moeten wel.'(bladzijde 58) Wordt vervolgd. Het verhaal is nog niet af.