met ‘Weerstandsbeleid (nieuwe kritiek)’ van Jeroen Mettes. ‘Weinig,lijkt te worden gesuggereerd,want zij werden enkel als tijdelijke woning opgetrokken voor een ‘ik’ dat nu elders rust zal vinden. Wellicht zullen de gedichten de dichter overleven,maar enkel als leegstaande panden:onbewoonde structuren zonder bewoner en zonder haardvuur. Op een gegeven moment zullen de woorden niet meer komen;op een gegeven moment ontsnapt de taal aan degene die haar wil gebruiken;op een gegeven moment breekt de dichter af van zijn gedicht. Dat moment markeert het begin van het gedicht als kunstwerk,bakent het af als autonoom object. Omdat het gedicht de onmogelijkheid van thuiskomst vooronderstelt,blijft bovendien de spanning tussen zee en huis behouden. Het huis blijft,maar bewoond door spoken die vertellen van de zee en de donkere aarde. Anders gezegd:de dood markeert het verschil tussen kunst – het romantische spookhuis – en kitsch – biedermeiergezelligheid:de historische conclusie van de Romantiek,waaraan Slauerhoff weet te ontsnappen. De biedermeier – thuiskomst als absolute waarde – dreigt altijd,ook voor niet romantische dichters. Gerrit Kouwenaars recente gedicht ’totaal witte kamer’ lat zien dat zelfs het wit van Mallermé niet alleen bewoonbaar is,maar dat er zelfs gezellig in kan worden samengeleefd:'(bladzijde 252) Wordt vervolgd. Nu weer verder met gedicht ‘(I)’ van Hans Tentije uit de bundel ‘Om en nabij’. ‘ duizenden kaalgeslagen hectaren naderhand en evenwijdig/ aan de spoorlijn langs betonnen palen/een gespannen,eindeloze heining van prikkeldraad/daarachter delven graafmachines/ de rouw,de kwetsuren,de dromen op/ die door jacobsladders naar de bovenwereld worden gebracht/ maar er niet in slagen/het zwijgen van de hemel te verbreken -/// hoe kom ik ooit nog met de tijd in het reine'(bladzijde 25-26) Dit was het gedicht. Wordt vervolgd. Een bijzonder woord. Uit de bundel ‘Uit de hoge hoed,poëzie voor hoogbegaafde kinderen’ van Paul Celan het woord ‘aarsschrift’. (bladzijde 43)