met ‘Walter Benjamin-Reddend nihilisme’ van Frank vande Veire uit het boek ‘Als in een donkere spiegel;De kunst in de moderne filosofie’. ‘Haar stille geslotenheid en gelatenheid getuigen van een ‘natuurlijke’ onschuld, maar ook van onbewustheid en het onvermogen om voor zichzelf te beslissen. Zelfs wanneer zij haar leven offert laat zij zich besluiteloos leiden door mythische krachten die haar zo’n zoenoffer influisteren. In die zin komt zij niet aan een werkelijk morele levenshouding toe. De figuur van Ottilie geldt eigenlijk als metafoor voor Goethes roman zelf. Zoals haar schoonheid slechts fascineert doordat zij gegijzeld is door mythische krachtens het kunstwerk schoon doordat er een mythische laag in doorwerkt. Het kunstwerk ontleent zijn schijn van waarachtigheid, van levendigheid, aan een magische bezwering die de chaos tot een harmonische vorm verstart. Het kunstwerk mag deze gewelddadige bezwering waaraan zijn harmonie schatplichtig is, evenwel niet verdonkeremanen. Dan vervalt het pas echt tot pure schijn, pure illusie. De schone schijn moet worden doorbroken door het ‘uitdrukkingsloze’,een term die in Benjamins taaltheorie reeds opdook als kenmerk van de ‘zuivere taal’. Het ‘kritische geweld’ van het uitdrukkingsloze moet de valse schijn van verzoening verstoren waar het kunstwerk vanwege zijn schone vorm altijd onvermijdelijk toe neigt.’ (bladzijde 178) Wordt vervolgd. Nu weer verder met een gedicht van Mark van Tongele uit de bundel ‘Lichtspraak’. ‘OP HET STRAND VAN OOSTENDE/////Overhoop liggend,/de branding aan mijn lijf.///In elk ogenblik dt ik ophemel/rommeldebomt het fataalste.///Onder mij kraakt de schelpenschijn.///Verblind door wit geruis/raak ik wal noch kant. Kwansuis.///In hemelsnaam, wie heeft de hand/aan de jaaglijn van de wolken?’ (bladzijde 11) Wordt vervolgd. Een bijzonder woord. Uit de bundel ‘Lucebert verzamelde gedichten’ het woord ‘styxschip’.(bladzijde 143)