met ‘Hofdames'(Foucault) van Ger Groot uit het boek ‘De geest uit de fles'(Hoe de moderne mens werd wie hij is) . ‘Hoe groot de spraakverwarring was die dáárin het functioneren van de macht doorkruiste,is in hoofdstuk 7 al duidelijk geworden. Pogingen om het politiek gekrakeel tot eenheid te brengen in een ‘volonté générale’,moesten zich uiteindelijk tevredenstellen met de gelegenheidsoplossing van ‘de meeste stemmen gelden’. Op een dieper niveau van de moderne ‘epistèmè’ schiep de teloorgang van de doorzichtigheid van de taal als transcendent ordeningsprincipe een diffuser onbehagen. Hoe kan men aan de woorden de directheid teruggeven die het onbekommerde ‘klassieke’ spreken nog had? Het antwoord op die vraag wordt gegeven door een nieuwe functie die aan de literatuur wordt toegeschreven. De literatuur wordt in de negentiende eeuw het medium dat direct uitdrukking geeft aan de ziel van de kunstenaar,die als genie de plaats inneemt van de bemiddelaar tussen het alledaagse leven en het goddelijke. De schrijfdaad wordt in de Romantiek bij uitstek een scheppingsact. ‘De literatuur’,aldus Foucault,’wordt een pure taaluiting die – in tegenstelling tot alle andere discoursen – geen andere wet kent dan de bevestiging van haar ongenaakbare bestaan;[…]ze richt zich tot zichzelf als schrijvende subjectiviteit.’ Dat betekent dus dat de vervreemding die de taal is overkomen,omdat ze niet meer probleemloos de uitdrukking van de schrijver of spreker kan zijn,in de literatuur weer wordt geneutraliseerd.'(bladzijde 302-303) Wordt vervolgd. Nu weer een gedicht van Mark van Tongele uit de bundel ‘Ademruis’. Titel:’Saint-Malo’. ‘De maan glanst de zeegebaren. Vuurtotens pinken./De golven ranselen de dijk. Schuimend zit ik/met open raam toe te kijken,terwijl achter mij/mijn vrouw slaapt en vredig ademt. De lucht/waait de hotelkamer in. Stippen vissersboten lichten/de einder op. Traagzaam verkavelen wolken het donker./Het wit geruis verdooft mijn denken hartgrondig./Geen vragen,geen antwoorden. Meeuwen hangen/in het ruim,drijven doelloos mijn ogen naar de/blikkerende waterspiegel. Genzeloos het komen en gaan.'(bladzijde 42) Dit is het gedicht. Wordt vervolgd. Een bijzonder woord. Uit de bundel ‘Lucebert verzamelde gedichten’ de woordgroep ’terwijl met elke gedachte een aanblik als aandenken nadert’.(bladzijde 221)