met ‘Hofdames'(Foucault) van Ger Groot uit het boek ‘De geest uit de fles'(Hoe de moderne mens werd wie hij is). ‘Het perspectief is louter aards en immanent geworden. Wij,willekeurige bezoekers van het museum,ordenen de wereld vanuit ons specifieke en beperkte gezichtspunt. Of beter nog:de schilder,die net zo’n ondermaanse mens is als wij toeschouwers,doet dat. Hij kijkt vanuit zijn positie in het schilderij in een spiegel,waarin hij vervolgens terug het vertrek in blikt. Hij is dus de kijkende en de bekekene tegelijkertijd. Hij staat zelf op de plaats van het model,en wij staan daar mét hem,te kijken naar een tafereel waarvan hij zelf deel uitmaakt. Hij bevindt zich op twee plaatsen tegelijk:als de blik die het schilderij ziet en als de (kijkende) figuur die op dat schilderij staat afgebeeld. Zo ontstaat in de figuur van de schilder een dubbelblik:precies diezelfde dubbelblik die volgens Foucault (naar wie we nu weer terugkeren) kenmerkend is voor het mensbeeld uit de moderne periode tussen 1800 en het moment waarop hij zijn boek schrijft. Daarin herkennen we de mens,aldus Foucault,’in zijn dubbelzinnige positie van object van weten en kennend subject’,zoals beschreven door Kant,die alle filosofische vragen dacht te kunnen terugvoeren op die éne kwestie:’Wat is de mens?’ En daarmee werd volgens Foucault de wetenschap[ mogelijk die de mens bestudeert in zijn wisselende rollen van empirisch en transcendentaal wezen. Hij zit ofwel op de plaats van de koning,buiten het tafereel,ofwel hij staat op die van de schilder,daarbinnen.'(bladzijde 303-304) Wordt vervolgd. Nu weer verder met het gedicht ‘In de spiegel kijkend’ van Mark van Tongele uit de bundel ‘Ademruis’. ‘dat jij glimlacht als ik trommelzooiend in verentooi apenkooi/dat jij de bloemen snoeit,terwijl ik zoem als een petemoei/dat jij mijn blaarzoen oppoetst,als ik te lang heb gezonneroest/dat jij de centen telt,als ik in de spiegel mijn waan vervel/dat jij het later looit,als ik linnensteluiten lichtekooi'(bladzijde 43) Het gedicht is nog niet af. Wordt vervolgd.Een bijzonder woord. Uit de bundel ‘Lucebert verzamelde gedichten’ de woordgroep ‘daarop traag en treurend drijft de dag weg’.(bladzijde 222)