met De hinderlijke ander Sartre van Ger Groot uit het boek ŽDe geest uit de flesŽ. Hoe de moderne mens werd wie hij is. ŽDat is wat hij bedoelt met het woord ŽhumanismeŽ,de mens staat absoluut centraal,hij is heer over het zijn en aan die heerschappij is geen grens gesteld. Zo is bij Sartre de moderne filosofie,die begon met een wending tot het subject als toegang tot de wereld,tot een hoogtepunt gekomen. De mens is het criterium en zelfs de bestaansvoorwaarde van de hele wereld geworden. God is wel dood,maar zijn plaats wordt nog altijd bezet. Almacht en oneindigheid bestaan nog steeds,maar die zijn nu te vinden in de mens die de wereld haar zin toewijst. Niet voor niets wijst Sartre daarom,in weerwil van zijn fenomenologische Cogito aan als het primaire menselijke gegeven,de zuivere subjectiviteit. Daarin is aanvankelijk misschien nog niet alles opgehelderd,de mens moet er gaandeweg achter komen wat de bestaanskeuze die hij impliciet altijd al gemaakt heeft,nu eigenlijk inhoudt. Sartre noemt dat in ŽHet zijn en het nietŽ existentiele psychoanalyse. Maar anders dan Freud accepteert hij daarbij geen onbewuste dat voor het bewustzijn het ŽandereŽ zou zijn dat,buiten elk zelfbesef om,ons handelen en ervaren bepaalt. Dat zou opnieuw een voorbeeld van kwade trouw zijn. We zouden ons laten meeslepen door iets waar we geen zeggenschap over hebben en nog minder voor hebben gekozen. En waarvan we dus geaccepteerd hebben dat het ons onze plaats en levensbestemming toewijst.Ž (bladzijde 255)Wordt vervolgd. Nu weer een gedicht uit de reeks ŽTaalmineraalŽ van Mark van Tongele uit de bundel ŽGedichtenŽ. ŽZon in een wintergedicht./de schaduw van stilte helder/blauw op taalsneeuw gelegd./wij zwijgen,want blauwer/kan het hersenwater niet zijn,/zelfs niet in de blauwste zomer.Ž(bladzijde 72) Dit is het gedicht. Wordt vervolgd. Een bijzonder woord. Uit de bundel ŽLucebert verzamelde gedichtenŽ de woordgroep Žeen meisje komt met bloemen om de mondŽ.(bladzijde 226)