met ‘Vrijheid'(Proust,Bergson,Husserl,Sartre,Beauvoir)van Ger Groot uit het boek ‘De geest uit de fles'(Hoe de moderne mens werd wie hij is). ‘Meer nog dan in zijn filosofisch werk deed hij dat in de andere literaire genres die hij beoefende. In zijn romancyclus ‘De wegen der vrijheid’ trachtte hij aan de hand van concrete personages te laten zien wat leven in vrijheid nu eigenlijk betekende. In toneelstukken peilde hij de ethische implicaties daarvan. En in de chanson ‘Dans la rue des Blancs-Manteaux’ waarvoor hij de tekst schreef,gaf hij ruim baan aan zijn haat tegen de klasse die voor hem de belichaming was geworden van maatschappelijke dwingelandij:de bourgeoisie,die hij simpelweg omschreef als ‘les salauds’,de hufters. In die chanson liet hij generaals,bisschoppen,admiraals en dames uit de betere stand stuk voor stuk onder de guillotine verdwijnen. De vrijheid die Sartre in de mens aanwijst als zijn fundamentele bestaanswijze,is niet alleen zijn voornaamste kenmerk,maar ook de opdracht die hij voortdurend moet blijven waarmaken. Hij ‘is’ vrijheid,maar moet die ook beschermen tegen de dreiging dat hij door anderen of,wat nog erger is,door zichzelf daarvan wordt beroofd. Dat tweede gevaar is minstens zo groot als het eerste. Want net als bij Kant verleent de vrijheid ook bij Sartre de mens allerminst een vrijbrief om er maar zorgeloos op los te leven. Integendeel,de vrijheid legt een grote last op zijn schouders die hij maar al te graag wil afschudden,zonder dat dat ooit mogelijk is.'(bladzijde 239-240) Wordt vervolgd. Nu weer verder met een gedicht uit de reeks ‘Digitaal speeldoosje’ van Mark van Tongele uit de bundel ‘Gedichten’. ‘(De schakelplannen,voorbeelden van prints en montageplannen werden gerealiseerd naar het model van een elektronische muziekdoos met digitaal geïntegreerde bouwelementen.///Woorddraaischakelaar:///Triplet zon/Gods codon/lichtbit ik/taal lala/vloeibaar aha.) De zon kent de code van mijn/taal. Kluizenaar in klok/huis van het licht. Enzymen/sleutelen discreet aan lente/spelling. Ik incasseer cou/ponnetjes winterherinnering. O/genblikken openspringend./De lucht deelt longen uit./De dood plant me voort./Mijn ritmogenese:God.’ (bladzijde 88-89) Dit is het gedicht. Wordt vervolgd. Een bijzonder woord. Uit de bundel ‘Lucebert verzamelde gedichten’ de woordgroep ‘en ging een stuk zeep tussen giftige lippen’.(bladzijde 227)