met ‘De mens een kunstenaar'(Schiller) van Ger Groot uit het boek ‘De geest uit de fles’ (Hoe de moderne mens werd wie hij is). ‘Het esthetische,niet het politieke,zal voor Schiller vanaf dat moment de weg zijn waarlangs de mens zichzelf ‘opvoedt’ tot zijn ware grootsheid:de weg om zichzelf te worden en de mogelijkheden die hij in zich draagt te verwezenlijken. Schiller werkt die stelling in 1793 uit in een reeks brieven aan zijn weldoener,de Deense prins Friedrich Christian von Augustenburg. Twee jaar later publiceert hij ze,na enige bewerking,in de eerste nummers van zijn tijdschrift ‘Die Horen’ onder de titel ‘Über die ästhetische Erziehung des Menschen'(Over de esthetische opvoeding van de mens’). In dit ‘pedagogisch’ ontwerp legt Schiller het wezen van de mens neer in twee haaks op elkaar staande principes. Een mens is enerzijds een ‘ik’:dat is het principe van zijn identiteit. Maar daarmee is dat ‘ik’ nog geen realiteit. Dat wordt het pas doordat het materieel wordt,en die twee elementen (identiteit en materiële realiteit) samen een zintuiglijk-rationele eenheid vormen. ‘Slechts doordat de mens onveranderlijk blijft,bestaat hij’,aldus Schiller in zijn elfde brief. Maar realiteit krijgt de mens pas doordat hij tegelijk ook wereld (dat wil zeggen materie) is en zichzelf tot (steeds veranderende) ‘wereld’ maakt:’Slechts doordat de mens verandert bestaat hij.'(bladzijde 167-168) Wordt vervolgd. Nu een gedicht uit de reeks ‘Toscaanse fresco’s’ van Mark van Tongele uit de bundel ‘Gedichten’. ‘Pienza///Plein in Pienza:rondom hangen/paleizen als uitgerafelde gewaden/van renaissancepaus Pius II.///Bewogen kijk ik toe. Te heet om/te bewegen. Elk woord kost zweet./Geen toekomst te zien. Alleen///een getaande Toscaan krom van/de zon wandelstokt voorbij./Steenduiven zweven roekeloos///van herinnering naar herinnering:/gedicht als een tafeltje van tijd/waarop uitgediend ontbijt staat.'(bladzijde 182) Dit is het gedicht. Wordt vervolgd. Een bijzonder woord. Het overschrijven vervolgd. Uit de bundel ‘Lucebert verzamelde gedichten’ het gedicht ‘beulen’. ‘8/nog is er een tijd van kinderen vrolijk/nog is er een tijd van lichamen licht/nog is er een tijd van de ruimte/nog is er een tijd'(bladzijde 239)